Jes 6,
1-8
Uit de
profeet Jesaja,
In het
sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven
troon. De zoom van zijn mantel vulde de
hele tempel. Boven hem stonden serafs. Elke van hen had zes vleugels, twee om het
gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om te vliegen. Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig,
heilig is de Heer van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn
majesteit.’ Door het luide roepen
schudden de deurpinnen in de dorpels, en de tempel vulde zich met rook. Ik schreeuwde het uit: ‘Wee mij! Ik moet
zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef te midden van een
volk dat onreine lippen heeft. En nu heb
ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien. Toen nam een van de serafs met een tang een
gloeiende kool van het altaar en vloog daarmee op mij af. Hij raakte mijn mond ermee aan en zei: ‘Nu
zijn je lippen gereinigd. Je schuld is
geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’
Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal ik sturen? We kan namens ons gaan? Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’
Woord van
God
Lc. 5,
1-11
Toen hij eens aan de oever van het Meer van Gennesaret
stond en het volk zich om hem verdrong om naar het woord van God te luisteren,
zag hij twee boten aan de oever van het meer liggen: de vissers waren eruit
gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een
eindje van het land weg te varen; hij ging zitten en gaf de menigte onderricht
vanuit de boot. Toen hij was opgehouden
met spreken, zei hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten
uit om vis te vangen’. Simon antwoordde:
‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als u het zegt, zal ik de netten
uitwerpen’. En toen ze dat gedaan
hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te
scheuren. Ze gebaarden naar de mannen in
de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat deze bij hen waren
gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn
knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig
mens.’ Hij was verbijsterd, net als
allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden;
zo verging het ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon
samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees
niet bang, voortaan zul je mensen vangen’.
En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en
volgden hem.
Woord van God
Beste vrienden
Ze lieten alles achter en volgden hem.
Zo eindigt de lezing van het evangelie van vandaag. En we zouden kunnen zeggen dat dat het echte
mirakel is van de visvangst om het meer, waar Jezus zich toont als de eerste
visser van mensen.
We bevinden ons aan de oevers van het meer, met Jezus in het midden
van een menigte. Er zijn zoveel mensen,
Jezus wordt er bijna door verdrongen. Een
mooi beeld, zovele mannen en vrouwen moe
en afgemat als schapen zonder herder zijn.
Die mensen hebben iemand gevonden die wist te spreken tot hun hart, die
nieuwe woorden sprak. Ze waren met
velen, ze wilden dicht bij Jezus zijn. Ze
willen Jezus aanraken en komen zo dichtbij dat hij gevaarlijk dicht tegen het
meer wordt geduwd.
Jezus ziet twee boten aan de oever van het meer liggen en hij stapt in
één van de boten en vraagt om een beetje verder weg te varen zodat hij
onderricht kon geven aan de mensen vanuit de boot. Die boot wordt zoals de lezenaar van
waarachter Jezus tot de mensen spreekt.
De evangelist Lucas zegt dat Jezus onderricht gaf aan de menigte, hij
vertelt deze keer niet wat Jezus precies zei.
Het is pas na het onderricht dat de boot van Petrus verdergaat, naar
het diepere water, dat eigenlijk het leven zelf is. Inderdaad, de kracht van deze boot en de
kracht van wie in de boot zit, komt van het onderricht van Jezus.
En zodra ze in het diepe water zijn zegt Jezus aan Petrus: gooi jullie
netten uit om vis te vangen. Petrus
antwoordt eerlijk en moe: Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en
niets gevangen. Maar als u het zegt, zal
ik de netten uitwerpen’.
Petrus is gehoorzaam aan het woord van Jezus en het resultaat is een
enorme visvangst. Zoveel vissen dat ze
het nauwelijks kunnen bijhouden. Onze
wereld vandaag, waar veel diepe wateren zijn, veel moeilijkheden, veel
onzekerheden, heeft nood aan deze boot en aan vissers die het woord van God,
het evangelie, gehoorzamen.
Want als we gehoorzamen, zullen we zien dat ook onze boten boordevol vis zullen zijn. Onze dagen vol mooie ontmoetingen, ons leven vol vriendschappen, ons hart zal overlopen van geluk.
Wij, christenen van vandaag, moeten de gehoorzaamheid van Petrus
terugvinden. Petrus was niet perfect, hij
was geen man zonder fouten. We lezen
geregeld in het evangelie dat Petrus fouten maakt. Petrus is degene die Jezus terechtwijst, die soms vindt dat hij overdrijft. Hij zal zelfs zeggen dat hij
Jezus niet kent op het moment van Jezus’ grootste lijden. Maar het is die Petrus die ons voorbeeld is,
omdat hij weet te gehoorzamen aan Jezus, omdat hij vertrouwt op zijn
woord.
Petrus valt op zijn knieën voor Jezus en begrijpt hoe een zwakke,
kleine zondaar hij is. Dit is de houding
die elke christen moet aannemen tegenover Jezus. Petrus zegt: Ga weg van mij, Heer, want ik
ben een zondig mens. Dit gebed moet elke
christen bidden. Want het is het gebed
van de zondaar die tegenover God staat en die begrijpt dat God hem niet zal
wegsturen om zijn fouten. Dat Hij hem in
tegendeel graag ziet en vooral omdat hij inziet dat hij zondaar is.
In de eerste lezing van de profeet Jesaja lazen we al: Wee mij! Ik
moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen.
Ja, wij zijn allemaal mensen met onreine lippen, wij zijn allemaal
mensen met fouten. Maar we moeten leren
om zoals Petrus te knielen voor de Heer en in te zien dat hij onze redding is,
dat hij ons leven mooi kan maken, dat zijn Woord van leven ons kan veranderen
zodat wij andere mensen kunnen helpen.
Zo worden ook wij vissers van mensen.