Jes
5, 1.4-6
Mt
22, 15-21
De
Farizeeërs komen in dit evangelie bij elkaar om Jezus in de val te lokken door
hem te vragen of het geoorloofd is om belastingen te betalen aan de gehate
Romeinse keizer.
De
vraag was listig en goed doordacht, zoals het vaak is wanneer het kwade in het
spel is. Als Jezus had geantwoord dat
het niet nodig was om belastingen te betalen aan de keizer, dan zou hij de Romeinen
tegen zich in het harnas gejaagd hebben.
Maar
als hij het tegenovergestelde zou antwoorden, nl dat het goed was om
belastingen te betalen, dan zou hij precies aan de kant van de Romeinen staan
en dus tegen het joodse volk dat onderdrukt werd door deze Romeinen.
En
om het helemaal absurd te maken, beginnen ze eerst met Jezus te bewieroken,
alsof ze ervan uitgaan dat hij de wijsheid heeft om de juiste keuze te maken: Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en
de weg van God in oprechtheid leert; en Gij stoort U aan niemand, want Gij ziet
de mensen niet naar de ogen.
Het
zijn complimenten die waar zijn, maar ze zitten vol van vergif omdat ze
voortkomen uit jaloerse en kwade harten.
Maar
de valsheid van de Farizeeërs brengt Jezus niet van zijn stuk. Jezus, die hun bedrog doorzag, trapt niet in
hun hinderlaag. Hij antwoordt op een
praktische manier. Hij vraagt hen om Hem
een belastingsmunt te laten zien, de Romeinse munt die in heel het Rijk werd
gebruikt.
Jezus vraagt hen van wie de afbeelding en het opschrift is dat er op staat. Ze antwoorden Hem: van de keizer. Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt. Het antwoord brengt de toehoorders van hun stuk… het is voor iedereen duidelijk wat de keizer toebehoort, nl die romeinse belastingsmunt waar zijn hoofd op staat. De munt wordt eigenlijk gewoon teruggegeven aan zijn eigenaar.
Jezus vraagt hen van wie de afbeelding en het opschrift is dat er op staat. Ze antwoorden Hem: van de keizer. Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt. Het antwoord brengt de toehoorders van hun stuk… het is voor iedereen duidelijk wat de keizer toebehoort, nl die romeinse belastingsmunt waar zijn hoofd op staat. De munt wordt eigenlijk gewoon teruggegeven aan zijn eigenaar.
Maar
Jezus geeft er nog een belangrijke raad bij: geef aan God, wat God toebehoort. Jezus
zegt dus aan de farizeeërs, maar eigenlijk aan al zijn leerlingen, dat ze niet
buiten de wet staan, dat ze evengoed de regels en wetten van het land waar ze
leven moeten volgen.
Maar
er is een veel belangrijkere wet, die ze op de eerste plaats moeten zetten en
dat is de wet van de Heer. Geef aan God
wat God toebehoort. Maar wat is dat
dan?
Jezus
gebruikt de term ‘afbeelding’ en dat doet denken aan het begin van de bijbel
waarin staat dat God de mens schiep naar zijn eigen afbeelding. Elke mens, ook de slechtste onder de mensen,
is eigenlijk in zijn diepste wezen getekend door de aanwezigheid van God.
Er
is dus een heiligheid in elke mens, niet door wat die mens al dan niet doet,
maar als gave van God. Wanneer wij dus
onszelf of anderen schaden, schaden wij het beeld van God in ons. Elke man en elke vrouw behoort God toe. Wij denken zo vaak heer en meester te zijn
over onszelf en vaak denken mensen dat ze heer en meester kunnen zijn over
andere mensen.
Daarom
hebben de leerlingen van Jezus dan ook de belangrijke taak om het beeld van God
in de wereld te zijn, om Zijn liefde zichtbaar te maken, om zijn barmhartigheid
op aarde te tonen aan iedereen, maar vooral aan de armsten en de zwaksten.