Ex 22, 20-26
Mt 22, 34-40
Vandaag proberen de Farizeeën opnieuw om Jezus op de
proef te stellen. Ze hebben dat vaak
geprobeerd, om Jezus in de val te lokken.
Ze vragen Hem wat het voornaamste gebod is. Om deze vraag beter te begrijpen, moeten we
beseffen dat de verschillende religieuze groeperingen binnen het jodendom 613
wetten of voorschriften hadden opgesteld waar elke vrome jood zich aan moet
houden. Het zijn 365 negatieve
voorschriften: dingen dus die je niet mag doen en 248 positieve voorschriften:
dingen die je moet doen.
613 is een groot aantal, maar niet alle voorschriften
zijn even belangrijk. In het boek
Deuteronomium stond duidelijk welk het eerste gebod was: Luister Israel! De Heer
is onze God, de Heer is de Enige; Gij
zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw
krachten. En ook het gebod om de naaste
lief te hebben was bekend.
Voor onze wereld lijkt dit alvast een vreemd gebod om het
belangrijkste te zijn… Onze wereld leeft meestal alsof er geen God is, alsof
God niet bestaat of een uitvindsel is van een groep mensen.
En in een wereld waar er geen God is, merken we dat de
mensen het vaak moeilijk hebben om mekaar te begrijpen. Zoals het verhaal van de toren van Babel,
waarin de mensen een hoge toren willen bouwen tot aan de hemel, ze spraken
ervoor één taal maar hoe hoger ze de toren bouwen, hoe meer verschillende talen
ze beginnen spreken en hoe minder ze mekaar nog kunnen verstaan. Dat gebeurt er wanneer de mens het contact
met God verliest. Hij wordt hard en egoïstisch en verstaat de andere mensen
niet meer. De mens volgt dan zijn eigen
belangen en is niet langer in staat om de andere te ontmoeten.
Het joodse volk heeft dus al die regels en het was ook
voor de joden het belangrijkste gebod om de Heer graag te zien. Maar Jezus koppelt het graag zien van God rechtstreeks
aan het graag zien van de naaste, zodat het eigenlijk één gebod wordt.
Wij kunnen dus niet zeggen dat we christenen zijn als we
onze naasten niet graag zien en we kunnen tegelijkertijd de andere mensen niet
graag zien als we God niet graag zien.
Beiden horen bij elkaar. Wie dus
de naaste en in het bijzonder de arme verdedigt, verdedigt God zelf in deze
wereld.
En eigenlijk vindt Jezus de liefde voor de naaste
misschien nog wel belangrijker; want hij
zegt tegen zijn leerlingen: zoals ik jullie bemind heb, zo moeten jullie elkaar
beminnen. Hij zegt niet: zo moeten
jullie ook mij beminnen.
Het woord van God vraagt ons dus om onze naaste graag te
zien, en zeker degenen die arm zijn of zwak, diegenen die van ver komen zoals de
vreemdelingen en vluchtelingen.
Iedereen kan de taal van de naastenliefde spreken, ook
degenen die niet geloven en God begrijpt deze taal, omdat het Zijn taal
is.
De beroemde passage in het Mattheus evangelie herinnert
ons hieraan:
Want Ik had
honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken
gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt
Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en
gij hebt Mij bezocht.
Alles wat we doen voor de armen en zwakken, doen we voor
God zelf. Als we de taal van de liefde
spreken, een taal die in veel verschillende culturen en in veel verschillende religies
kan gesproken worden, dan zal onze stad geen Babel worden waar de mensen mekaar
niet meer verstaan. Dan wordt onze stad
een nieuwe stad, zoals het nieuwe Jeruzalem dat de Apocalyps, het laatste boek
van de bijbel, aankondigt.
Bidden wij dan voor meer naastenliefde, bidden wij voor
een einde van alle geweld en oorlog, bidden wij om al wie ziek is.