Jes 25, 6-10
Mt 22, 1-14
De Heer van de legerscharen richt op deze berg
voor alle volken een feestmaal aan met uitgelezen gerechten, een feestmaal met
belegen wijnen, verrukkelijke, uitgelezen gerechten, belegen, gelouterde
wijnen.
De Heer vernietigt de dood voor altijd, Hij
veegt de tranen van alle gezichten, op heel de aarde wist Hij de smaad van zijn
volk uit.
Dit is de droom van de
profeet Jesaja, die we deze zondag hoorden in de eerste lezing. De woorden van Jesaja zijn de droom van
zoveel mensen. Een feestmaal bij de Heer en geen dood meer!
De profeet zegt dat het
banket als is voorbereid en dat de Heer degene is die de tafel al gedekt heeft.
Ja, het is de Heer die ons al deze dingen geeft al geschenk. En ze zijn niet zover weg dat we moeten
wanhopen of denken het nooit te zullen bereiken. Ze liggen in ons bereik.
Het échte probleem is dat
wij vaak weigeren om de uitnodiging voor dit feestmaal aan te nemen; dat wij zeggen iets anders te doen te hebben,
dat wij met onze gedachten ergens ver weg zijn.
Het is zoals de mensen die
in het evangelie werden uitgenodigd voor het feest, de ene moest naar zijn
akker, de andere moest naar zijn zaken. Ze
maakten geen tijd voor de Heer, ze hadden iets beters te doen. Er is altijd precies iets beters te doen, we
kunnen onze agenda volproppen met allerlei activiteiten en heel snel is er geen
plaats meer vrij voor de Heer…
Deze mensen zijn enkel
bekommerd om hun eigen zaken en maken geen tijd om bij de Heer te zijn, om naar
zijn woorden te luisteren en aan zijn feestmaal aan te liggen.
Maar de koning in het
verhaal geeft niet op. Hij stuurt zijn
dienaren opnieuw uit en vernieuwt de uitnodiging.
Maar opnieuw zeggen veel
mensen nee en een paar gaan zelfs nog veel verder, ze grijpen de dienaren vast
en mishandelen en doden hen.
Dit is wat er gebeurt als we
telkens opnieuw de uitnodiging van de Heer weigeren, we worden hard, we worden
ruw, we behandelen de anderen slecht en soms worden er zelfs mensen gedood.
Tegenover zo’n vijandigheid en
zo’n agressie kan de koning niet anders dan de moordenaars straffen. Maar eigenlijk zijn het die moordenaars zelf
die zich straffen door zich te laten
uitsluiten van het feestmaal van leven, van vrede en van liefde.
Zo komen in een hels leven
terecht. Maar de koning geeft zijn
verlangen niet op om mensen aan zijn feestmaal uit te nodigen. Hij stuurt andere dienaren, met de opdracht
om iedereen aan te spreken die ze ontmoeten, op de pleinen en straten van de stad. Zonder een onderscheid te maken. Iedereen is welkom.
Deze keer komen de
genodigden wel en de bruiloftszaal is gevuld met goede en met slechte
gasten; het lijkt bijna alsof het voor
God niet uitmaakt hoe wij zijn. Wat hij
wil is dat we er zijn.
Iedereen is daar. In een ander stuk van het evangelie wordt er
gesproken over een grote menigte van armen en zondaars.
Jezus zegt dat iedereen
uitgenodigd is en dat wie komt, welkom is.
In de banketzaal kan men de heiligen niet onderscheiden van de zondaars,
de rijken niet van de armen, de goeden niet van de slechten.
Wat telt, is het gepaste
bruiloftskleding. Die kleding is de
liefde van God die als een mantel over ons gelegd wordt en die vol van
vergeving en barmhartigheid is.
Het bruiloftskleed is ons
geloof en onze liefdevolle verbondenheid met de Heer. Wat telt is onze bekering, dat we onze harten
laten raken door de woorden van God en zijn liefde in deze wereld brengen.