Hab 1, 1-3;
2,2-4
Lc 17, 5-10
“Hoelang
moet ik nog roepen, Heer, terwijl U maar niet luistert? Hoelang moet ik nog
‘Geweld!’ tegen U schreeuwen, terwijl U maar geen uitkomst brengt? Waarom laat
U mij onrecht zien en ziet U die ellende maar aan? Waarom sta ik tegenover
geweld en onderdrukking, waarom is er ruzie en moet men lijden onder
conflicten?” Dat zijn de eerste woorden
van het gesprek tussen de profeet Habakuk en God. We weten niet veel over deze
profeet. Hij doet zich voor als een negatieve mens die afstand houdt tegenover
God en die, wanneer hij met God spreekt in de tempel, het lef heeft God ter
verantwoording te roepen voor zijn daden.
De situatie
waarmee de profeet geconfronteerd wordt, is er een van pijn, geweld, strijd,
conflicten; God lijkt dat niet te merken, Hij lijkt machteloos of verstrooid.
Maar het is wel zijn volk dat gebukt gaat onder zware slavernij!
De profeet
vraagt zich dus af “hoelang” deze situatie nog zal duren. God antwoordt dat Hij
dit kwaad zal vergelden met een nog erger kwaad. De profeet vraagt “waarom?”
Zal dit immers geen bloedige kettingreactie veroorzaken die het ene volk tegen
het andere opzet?
De profeet
daagt God uit om hem een antwoord te geven; hij zal als wachter op de uitkijk
blijven staan tot God hem van antwoord dient. En dat antwoord komt.
God spreekt
tot de profeet en via hem tot alle mensen: "Schrijf het visioen op, zet
het duidelijk op schrift, zodat men het vlot kan lezen. Want het visioen, al
wacht het zijn toegewezen tijd nog af. Al
blijft het uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het
komt niet te laat".
En de tekst gaat
nog verder: "Wie in zijn hart niet deugt, kwijnt weg, maar de
rechtvaardige blijft leven door zijn geloof". Vandaag zal hij zijn leven
redden door zijn vertrouwen op God. In de vragen die de profeet Habakuk zich
stelt, lezen we de vragen van onze tijd, van onze landen en van de arme landen.
De profeet
zegt dat wie in zijn hart niet deugt, zal wegkwijnen, terwijl de rechtvaardige
in leven blijft door zijn geloof. Het is een vraag aan elke gelovige, hoe groot
is ons geloof? Deugen wij in ons
hart? Laten wij ons raken door de
woorden van de bijbel?
Wij moeten
niet verlegen of beschaamd zijn; een gelovige is standvastig en moedig in zijn
getuigenis, zoals Paulus aan Timoteüs schrijft.
De passage
uit het Evangelie volgens Lucas begint met het gebed van de apostelen tot
Jezus: “Versterk ons vertrouwen.” Misschien zouden we hier allemaal voor moeten
bidden. Dan zou Jezus ons antwoorden: "Al heb je maar een vertrouwen als
een mosterdzaadje, als je tegen die moerbeiboom daar zegt: ‘Kom met wortel en
al uit de grond en verplant je naar zee’, dan zou hij je gehoorzamen”.
Jezus lijkt
te willen zeggen dat je geen groot geloof nodig hebt. Een klein geloof
volstaat, maar het moet wel geloof zijn, vertrouwen in God meer dan in eender
wat – geld, carrière, roem, jezelf.
Van dit
geloof volstaat een “zaadje”. Dat is in staat om zelfs bergen te verplaatsen!
Aan het slot van deze passage lezen we: “Zo moeten ook jullie zeggen, als je
alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: ‘Wij zijn maar slaven; we hebben
gedaan wat we moesten doen’”.
De leerling
is geroepen om tot het uiterste te gaan om zijn plicht te doen en dan te
besluiten: “Wij zijn maar slaven”. Wij zijn eerder gewend om onze verdiensten
en erkenning op te eisen. Deze woorden klinken ons dan ook vreemd in de oren.
Want wij
willen toch geen slaven zijn! Wij willen
juiste vrije mensen zijn, die zelf bepalen wat we doen, wanneer we iets doen.
Maar wij
begrijpen nog te weinig dat échte vrijheid niet ligt in het kiezen voor
jezelf. Maar juist als wij de woorden
van God tot het uiterste beleven, dan zullen wij de ware vrijheid vinden van
leerlingen van de Heer te zijn. Dan
zullen wij niet langer afhangen van het oordeel van anderen of van de druk om
belangrijk te moeten zijn en altijd meer en beter te willen.
Wij zijn zo vaak slaaf van andere dingen: van de tv, of van een ander scherm, van het geld, van de aandacht...
Dat is het
mysterie van het evangelie. Als wij
leven als ‘slaven’ van de Heer, zullen wij pas echt vrije mensen zijn.