Sir
3,17-18.20.28-29
Lc 14,
1.7-14
“Het hart
van de verstandige mens denkt na over de spreuken,” zegt Jezus Sirach. Dat
willen wij deze zondag doen, door te luisteren naar de twee gelijkenissen van
Jezus. Deze gelijkenissen doen ons nadenken, vooral nu we aan het einde zijn
gekomen van de vakantie en we ons dagelijks ritme weer opnemen.
Het
evangelie vertelt dat Jezus door een vooraanstaande farizeeër uitgenodigd wordt
om bij hem te komen eten. Hij ziet hoe iedereen een ereplaats voor zichzelf
zoekt. Dat beeld is ons wellicht vertrouwd, zelfs als we ons uit angst of uit
fatsoen niet altijd op de voorgrond durven plaatsen. De gewoonten waarover het
evangelie spreekt, zijn ons zeker niet vreemd.
Jezus weet
wat er diep in ons hart leeft en ziet dat we, zoals de gasten in het evangelie,
een ereplaats kiezen voor onszelf. Het gaat er niet zozeer om dat je de beste
plaats wil of op de eerste rij wil zitten. Je kan ook een ereplaats op het oog
hebben als je op de laatste rij of op de laatste plaats gaat zitten. Het is
geen kwestie van stoelen, maar van je hart.
Een
ereplaats zoeken betekent dat je jezelf in het middelpunt wil stellen, dat je
je eigen comfort zoekt, dat je bediend wil worden in plaats van te dienen, dat
je erkenning nastreeft eerder dan je hulp aan te bieden, dat je eerst zelf
bemind wil worden alvorens zelf lief te hebben. Je zoekt dus een ereplaats als
je je boven de anderen stelt.
Het gaat dus
niet om zitplaatsen, maar om een levenshouding. Jezus veroordeelt dit soort
gedrag, want zo staan mensen tegenover elkaar als concurrenten of vijanden. Zo
gaan mensen elkaar beschuldigen, worden ze jaloers en zelfs agressief. Het is
geen kwestie van etiquette en beleefdheid.
Jezus gaat
veel verder. Hij gaat uit van het beeld dat iedereen van zichzelf heeft. Wat
Hij ons wil leren, is duidelijk: als je van jezelf denkt rechtvaardig te zijn
en met geheven hoofd meent aanspraak te kunnen maken op een ereplaats, dan zal
iemand jou zeggen: “Sta uw plaats aan hem af”. Dan zal je beschaamd plaats moeten
maken.
Daarom
moeten we ons schamen – voor onze arrogantie en onze toegeeflijkheid tegenover
onszelf – nog vóór we gaan zitten. We moeten ons voor God schamen om onze
zonden, zonder daarom terneergeslagen te zijn, want "niemand is goed
behalve God, de Ene”.
De heilige
liturgie leert ons deze houding, bijvoorbeeld door bij het begin drie keer
"Heer, ontferm U" te zeggen. Dan komt de Heer en zegt tot ieder van
ons: "Vriend, kom meer naar voren". "Vriend, kom en luister naar
mijn woord, eet vreugdevol van mijn brood en drink van mijn beker!”
Als je
jezelf vernedert en om vergeving vraagt, als je je hoofd buigt voor de Heer,
zal Hij je groter maken. De Heer kan niet tegen arrogantie en egoïsme. Hij is
de "vader van de deemoedigen”.
Jezus Sirach
waarschuwt: "Wat je doet, mijn kind, doe dat met zachtheid, en je zult
meer bemind worden dan iemand die geschenken geeft. Hoe hoger je staat, des te
kleiner moet je je maken en je zult genade vinden bij de Heer”
Nederigheid
heeft niets te maken met onderdanigheid. Als je nederig bent, erken je dat
alleen God groot is, dat alleen Hij goed en barmhartig is. Niemand van ons is
van nature goed of heeft vanzelf een goed karakter. Integendeel, we zijn
doordrongen van egoïsme. Goedheid is vrucht van bekering, van het luisteren
naar het woord van God en van de naastenliefde.
Als je
nederig bent, kan je begrip opbrengen, kan je liefhebben, broederlijk leven,
bidden en menselijk handelen. Dan kan je de hoogste bergen verzetten en de
diepste afgronden overbruggen. De nederige doet ook wat de andere gelijkenis
van het evangelie zegt: “Wanneer u ’s middags of ’s avonds een feestmaal geeft,
roep dan niet uw vrienden bij elkaar, of uw broers of uw familie, of rijke
buren. Die zouden u op hun beurt uitnodigen, om iets terug te doen. Nodig
liever, als u een feest aanricht, armen uit, gebrekkigen, kreupelen en blinden.
Wat een geluk voor u dat ze er niets tegenover kunnen stellen” (14, 12-14).
Zo ontstaat
een nieuwe, alomvattende solidariteit. Wat moeten we als nederige leerlingen
dit jaar doen? Welke initiatieven zullen we op touw zetten? Wij krijgen de taak
om de tafel te dekken voor een liefdevol feestmaal, om te dienen, om iedereen
en vooral de armsten lief te hebben.