Hnd 5, 12-16
Joh 20, 19-31
Beste vrienden,
Deze eucharistieviering
heeft een bijzondere betekenis in dit Jubeljaar van de Barmhartigheid. Het
evangelie voert ons naar de avond van Pasen, in de bovenzaal. Jezus had de dag
doorgebracht met de twee leerlingen, van wie de naam niet vermeld wordt, die
bedroefd onderweg waren naar Emmaüs, hun dorp.
Het
evangelie van deze tweede zondag van Pasen vertelt wat er die avond gebeurde.
De evangelist vertelt dat Jezus, “hoewel de deur op slot was” binnenkwam Jezus
en in hun midden ging staan.
Tijdens het
Laatste Avondmaal had Hij hen gezegd: “Ik kom bij jullie terug. Want nog maar
een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, terwijl jullie Mij wel zullen
zien, want evenals Ikzelf zullen ook jullie leven”.
Maar ze
hebben het nog steeds niet begrepen en zullen het ook nooit begrijpen. Met
Pasen beginnen zij Jezus op een andere manier te begrijpen. Ze zien een andere
Jezus: Hij is verrezen nu – al is Hij nog steeds dezelfde: in zijn lichaam zie
je de tekenen van de spijkers en de opening van de lans; ze vertellen dat dit
het begin van de verrijzenis is – ook vandaag wachten nog vele lichamen die
door wonden en lijden getekend zijn op een verrijzenis.
De verrezen
Jezus is daar bij zijn leerlingen om hun dezelfde zending toe te vertrouwen:
“Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie”.
Door Jezus
geeft de Vader zijn leerlingen een unieke zending: de wereld vrede en vergeving
brengen. Het is een vreugdevolle avond voor die tien leerlingen: ze hebben hun
Heer weergezien.
De twee
leerlingen van Emmaüs, die ’s avonds laat naar Jeruzalem teruggekomen zijn,
vergroten de vreugde nog. Dat is echter niet zo voor Tomas, een beschikbaar en
edelmoedig man; hij had ooit gezegd dat hij bereid was te sterven voor Jezus,
ook al was hij daarna samen met de anderen gevlucht.
Als de tien
hem zeggen: “We hebben de Heer gezien!”, antwoordt Tomas koudweg: “Ik wil zijn
handen zien, met de gaten van de spijkers erin; ik wil ze met mijn vingers
voelen. Ik wil met mijn hand de opening in zijn zijde voelen. Anders geloof ik
niet”.
Hij zegt
meteen: “ik wil zien”. En omdat ogen soms kunnen bedriegen – Tomas wou zeker
niet als goedgelovig bestempeld worden – eist hij op de koop toe ook nog een
fysiek bewijs: zijn vinger in de gaten van de spijkers leggen en zijn hand in
de opening in zijn zijde. Tomas aanvaardt het evangelie van de tien niet en
blijft triest en zonder hoop achter, ook al had hij daar misschien aannemelijke
redenen toe.
Acht dagen
later zijn de leerlingen opnieuw samen, Tomas ook, net als wij vandaag. Jezus
komt opnieuw. De deuren zijn weer op slot omdat de leerlingen bang waren;
iedereen, ook Tomas: ongeloof en schrik gaan namelijk vaak samen.
Jezus wenst
hen de vrede toe en zoekt dan meteen met zijn blik Tomas. Hij noemt hem bij
naam en zegt: “Kijk maar, hier zijn mijn handen; kom nu maar met je vinger. En
kom met je hand om de opening in mijn zijde te voelen. Wees niet langer
ongelovig, maar gelovig”.
Nu hij voor
Jezus staat, die de tekenen van het kruis draagt, kan Tomas niet anders dan
zijn geloof belijden: “Mijn Heer en mijn God!”. Jezus antwoordt: “Omdat je Me
gezien hebt geloof je? Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof
komen”.
Dat is de
laatste zaligspreking van het evangelie, die het fundament is van alle generaties
die sindsdien zijn voortgekomen uit de elf. Geloof komt sindsdien niet voort
omdat je gezien hebt, maar door te luisteren naar het evangelie van de
apostelen.
Een oude
legende vertelt dat de rechterhand van Tomas tot aan zijn dood bloedrood
gebleven is. De Heer, die weet hoe kleingelovig wij zijn, blijft ieder van ons
aansporen, zoals hij met Tomas deed, om onze handen vuil te maken aan de wonden
van de mensen, om situaties waar mensen lijden op te zoeken: de Heer vormt ons
ongeloof om tot vriendschap en bron van vrede.
Als wij dus Jezus beter willen
leren begrijpen, moeten wij niet alleen naar zijn woorden luisteren, we moeten
ook de zwakken en armen opzoeken. Want
Jezus heeft ons zelf gezegd dat we in iedere kleinste Hem kunnen herkennen.