In Refidim werd Israël aangevallen door de
Amalekieten. Toen zei Mozes tegen Jozua:
‘Kies een aantal mannen uit en trek met hen tegen Amalek ten strijde. Ikzelf
zal morgen op de top van de heuvel gaan staan, met in mijn hand de staf van
God.’ Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen en trok tegen Amalek ten strijde,
en Mozes ging naar de top van de heuvel, samen met Aäron en Chur. Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was
Israël de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de
sterkste. Toen Mozes’ armen zwaar
werden, legden Aäron en Chur een steen bij hem neer, zodat hij daarop kon gaan
zitten. Zelf gingen ze aan weerszijden van hem staan, om zijn armen te
ondersteunen. Daardoor konden zijn armen opgeheven blijven totdat de zon
onderging. Zo versloeg Jozua het leger van Amalek tot de laatste man.
Lc 18, 1-8
Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak
om altijd te bidden en niet op te geven: ‘Er was eens een rechter in een stad
die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. Er
woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het
verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” Maar lange tijd
wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen
ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, toch zal ik
die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze
eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ Toen zei de Heer: ‘Luister
naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. Zal God dan niet
zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen?
Of laat hij hen wachten? Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal
verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’
Beste vrienden,
We naderen stilaan het einde van het liturgische
jaar. Van zondag tot zondag gaan we op
weg met Jezus, van het askruisje op aswoensdag dat het begin van de vasten aankondigt,
naar het lijden van de Goede Week tot de vreugde van de Verrijzenis met Pasen. We zijn mee op weg gegaan naar Jeruzalem en
hebben zovele verhalen van genezing en redding gehoord. Onze weken worden gevoed door het woord van
de Heer, dat is als gist in het deeg.
Vandaag horen we de parabel van de weduwe die aan
de rechter vraagt om haar te helpen. Ze
was een arme weduwe, ze was haar man kwijt en ze stond er helemaal alleen
voor. In de tijd van Jezus waren weduwen
zwakke vrouwen, die niet veel kansen hadden.
Er woonde in de stad van deze weduwe ook een rechter, een machtige man
die geen ontzag had voor God. Hij dacht
dat hij zelf god was van zijn leven en dat hij niemand moest helpen. Maar de arme weduwe blijft hem om hulp
vragen. Ze vraagt het niet één keer, ze
vraagt het opnieuw en opnieuw. Zo
dikwijls dat de rechter het op zijn zenuwen krijgt en beslist haar te
helpen. Niet omdat hij haar nu ineens
graag wil helpen. Hij is haar aandringen
gewoonweg beu.
Deze rechter toont de arrogantie van iemand die denkt dat hij God niet nodig heeft, dat hij zelf wel alles kan beslissen in zijn leven.
Maar waarom vertelt Jezus ons deze parabel? Hij wil duidelijk maken dat de houding van de weduwe haar gered heeft. Door met aandrang te blijven vragen, krijgt ze uiteindelijk wat ze wil. Kunnen wij zo met aandrang vragen wanneer het niet voor onszelf is? Kunnen wij met dezelfde aandrang bij God smeken om een einde aan elke oorlog? Om vrede in de wereld? Om de vrijlating van de ontvoerde bisschoppen in Syrië?
Wanneer we voor onszelf vragen, kunnen we
aandringen en zagen en vragen tot we krijgen wat we willen. Maar een christen is geroepen om bij God te
smeken voor de anderen, voor de armen en degenen die in nood zijn.
We moeten leren aandringen bij God. Zoals Abraham die aan God vraagt om de stad
Nineve te redden, ook als er maar 50 rechtvaardigen in de stad zijn, of 40, of
30, of 20, of 10. En God gaat in dialoog
met Abraham en geeft toe aan hem. Wij moeten
leren in ons gebed in dialoog met God te gaan.
Aandringen en onderhandelen.
Bidden is geen eenrichtingsverkeer.
Maar we moeten meer geloven in de kracht van het
gebed. Zoals Mozes die met geheven armen
tot God bidt in het boek Exodus. Mozes
stelt het gehele volk voor dat hun armen opheft naar de hemel en God om hulp en
bevrijding smeekt. Zolang Mozes bidt en
zijn armen in de lucht houdt, wordt het volk gered. Maar stopt hij met bidden en laat hij zijn
armen zakken, begint het volk te verliezen.
En Aaron en Hur helpen Mozes. Ze staan aan zijn zijde en ondersteunen zijn
armen.
Ook wij moeten elkaar leren steunen in ons
gebed. Door samen te bidden, door te
luisteren naar het gebed van de anderen, door zelf te bidden.
Bidden wij dan voor al wie ons gebed nodig heeft,
voor de bisschoppen in Syrië, voor al wie honger heeft, voor al wie in oorlog
leeft, voor de bejaarden, de vreemdelingen en vluchtelingen.