Jes 53, 10-11
Mc 10, 35-45
Vandaag horen we in het evangelie de dialoog tussen Jezus
en de twee zonen van Zebedeus; Jakobus
en Johannes. Ze zijn onderweg naar Jeruzalem
en voor de derde keer op rij heeft Jezus aan zijn leerlingen verteld dat hij
zal moeten lijden en sterven.
De twee leerlingen zijn helemaal niet geraakt door de
woorden van Jezus, ze zijn niet gechoqueerd door wat Jezus hen verteld. Ze vragen zich niet af waarom dit Jezus moet overkomen
of wat ze kunnen doen om zijn lijden te verminderen of verhinderen. Nee, ze zijn enkel met zichzelf bezig en
vragen zich af welke plaats zij zullen krijgen in Zijn Koninkrijk.
Jezus wordt niet boos op hen, al had hij er alle reden
toe. Hij zegt alleen maar: je weet niet
wat je vraagt. Deze leerlingen weten inderdaad niet wat ze
vragen, ze begrijpen niet wat voor een lijden Jezus te wachten staat. De leerlingen vragen voor zichzelf, zoals wij
ook zo vaak doen.
Jacobus en Johannes willen de eerste
zijn, maar ze hebben nog niet begrepen wat dat betekend voor Jezus. De eerste zal de laatste moeten willen zijn,
wie groot wil worden moet dienen, de eerste onder u moet slaaf van u zijn.
Als wij de eerste plaats in het
koninkrijk van God willen hebben, moeten we de andere dienen.
Jezus wordt niet boos op deze
zonen van Zebedeus, hij legt hen geduldig uit dat ze er nog niet veel van begrepen
hebben. Hij vraagt hen of ze in staat
zijn om Zijn beker te drinken, dat wil zeggen Zijn lijden te dragen.
Johannes en Jacobus worden de zonen
van de donder genoemd, wat misschien al een beetje meer duidelijk maakt over
hun karakter…
Het zijn wel degelijk leerlingen
van Jezus, leerlingen die Jezus in zijn dichtste kring heeft. Zij zijn degenen die samen met Petrus mee op
de berg gaan met Jezus als hij van gedaante verandert, zij zijn ook degenen die
Jezus meeneemt in de hof van olijven en waar hij hen vraagt om bij hem te
waken, maar ze vallen telkens weer in slaap.
Langs de ene kant is het een
mooie vraag, want het toont dat ze dicht bij Jezus willen blijven, maar het is
een vraag die gericht is op zichzelf, niet op de anderen.
Jezus legt aan hen en aan ons
allen uit, dat deze vraag niet klopt met zijn boodschap. De heersers der volkeren regeren met ijzeren
vuist, dat wil zeggen de koningen en bazen van deze wereld zijn streng en hard. Maar Jezus zegt meteen erna: dit mag bij u
niet zo zijn.
Jezus wil niet dat zijn
leerlingen zijn zoals de wereld. Wie groot
wil worden moet dienen. De eerste onder
de leerlingen moet slaaf willen zijn. Voor
een christen moet het altijd zo zijn: wie een verantwoordelijke functie
opneemt, blijft leerling. En niemand is
zo belangrijk, dat hij zich niet meer klein moet maken voor God.
Want als Jezus zelf gekomen is om
te dienen, moeten wij dan niet als eerste de anderen en elkaar dienen?
Jezus heeft dit voorgeleefd in heel zijn leven en misschien nog wel het duidelijkst in het gebaar van de voetwassing.
Jezus heeft dit voorgeleefd in heel zijn leven en misschien nog wel het duidelijkst in het gebaar van de voetwassing.
Mensen willen macht hebben,
willen de baas zijn, heersen over anderen. Maar Jezus is erg duidelijk: dit mag
bij u niet zo zijn!
Wie de grootste wil zijn in de ogen van God, moet dienaar
worden van allen en zoals Jezus zijn leven willen geven om de liefde te laten
winnen.