Een andere keer werden
zeven broers en hun moeder gearresteerd en op bevel van de koning met gesels en
riemen gemarteld om hen te dwingen verboden varkensvlees te eten. Een van hen
vroeg namens hen allen: ‘Waarom ondervraagt u ons? Wat wilt u van ons te weten
komen? We zijn eerder bereid te sterven dan te breken met de tradities van onze
voorouders. Zijn laatste woorden luidden: ‘Ellendeling! U beneemt ons nu wel
het tegenwoordige leven, maar de koning van de wereld zal ons na onze dood tot
een nieuw, eeuwig leven opwekken, omdat we omwille van zijn voorschriften
gestorven zijn.’
Daarna was de derde
broer aan de beurt. Hij stak desgevraagd onmiddellijk zijn tong naar buiten,
bood onverschrokken ook zijn handen aan en zei fier: ‘Uit de hemel heb ik ze
gekregen, omwille van Gods voorschriften doe ik er afstand van, en van hem hoop
ik ze weer terug te krijgen.’ De koning
en zijn gevolg stonden versteld van de geestkracht van deze jongeman, die zich
van de pijn niets leek aan te trekken.
Toen ook hij dood was,
lieten ze de vierde dezelfde gruwelijke martelingen ondergaan. Toen hij op het
punt stond te bezwijken, zei hij: ‘De dood door mensenhanden wordt
begerenswaardig door de hoop die God ons geeft: dat hij ons weer zal opwekken.
Voor u echter zal er geen opstanding tot nieuw leven zijn.’
Lc 20, 27-38
Enkele Sadduceeën, die
ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar hem toe en vroegen hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende
voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft
gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor
zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf
kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde,
en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven.
Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle
zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ Jezus zei tegen hen: ‘De
kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig
bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de
doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer
sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel
hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al
duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de
Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is
geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.’
Beste vrienden,
Vorige week vierden we
het feest van Allerheiligen en de dag erna allerzielen. We herinneren ons dan al degenen die
gestorven zijn en gaan naar het graf van onze familie of vrienden om bloemen
neer te leggen om te laten weten dat we hen nog altijd graag zien en niet
vergeten.
Vandaag spreekt de
liturgie nog verder over het mysterie van het leven na de dood. Zolang de mens leeft, denkt hij daarover na
en stelt hij zich de vraag: wat gebeurt er met mij als ik gestorven ben? De Sadduceeën waren een religieuze beweging
die het probleem hadden opgelost door te zeggen dat er na de dood niets meer
was.
In het Oude Testament
wordt er pas in het boek van de Makkabeeën gesproken over de opstanding uit de
doden, over het leven na de dood dus in Gods heerlijkheid, wanneer ze spreken
over de martelaren van Israël.
Het evangelie vertelt
ons een discussie waarin enkele Sadduceeën Jezus proberen duidelijk te maken
dat het leven na de dood niet kan omdat de wetten van het volk van Israël dan
niet meer kunnen gelden. Ze geven het
voorbeeld van de vrouw die moet trouwen met de broer van haar overleden man (dat
moest zo volgens de wet van Mozes) en dan sterft die broer ook, en de volgende
broer ook, enz. Tot alle 7 broers
gestorven zijn. En dan komt het leven na
de dood… Maar dan is er een groot probleem.
Want met wie is deze vrouw nu getrouwd in het leven na de dood?
Ze willen Jezus belachelijk
maken en verwachten dat zijn antwoord het absurde van een leven na de dood zou
bevestigen. Deze vraag wordt
tegenwoordig heel weinig gesteld. We
durven bijna niet meer vragen wat er na de dood komt, veel mensen zijn ook bang
om over de dood te spreken, anderen zijn bang om te moeten lijden en willen
daarom liever doodgaan voor ze pijn zouden krijgen.
Wanneer wij als
christenen spreken over het leven na de dood, doen we dat niet uit onze eigen
ervaring. Niemand weet precies wat er
zal gebeuren, niemand heeft het al meegemaakt en heeft er nadien over kunnen
getuigen. Wij kunnen enkel op het Woord
van de Heer vertrouwen. Dat Woord dat
onder ons is komen wonen, dat aan de mensen gelijk is geworden in de vorm van een
klein kind waarvoor nergens plaats was.
Dat Woord dat ons toespreekt in woorden die wij kunnen begrijpen
nu. Maar later, als wij zelf sterven,
zullen wij de grootsheid van God zien.
De apostel Paulus zegt
in zijn brief aan de Corinthiërs: Nu
kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is
mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf
gekend ben.
We zouden dit kunnen
vergelijken met een kindje dat nog in de buik van zijn mama zit. Wat kan zo’n kindje begrijpen van het leven
dat hij nadien zal leiden? Niets… Zo
kunnen ook wij nu niet begrijpen wat ons leven na de dood zal zijn. Daarom moeten wij luisteren naar het Woord
van God, dat ons probeert uit te leggen wat wij mogen verwachten.
In zijn antwoord aan
de Sadduceeën laat Jezus dit ook al een beetje zien. De
kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig
bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de
doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer
sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben
aan de opstanding.
Het leven na de dood
is helemaal anders dan nu, het gaat dan niet meer om hoe je eruit ziet, of met
wie je trouwt. Het is een volle communie
met God, zonder tranen, zonder zorgen, zonder pijn.
Maar het verschil
tussen de kinderen van de wereld en de kinderen van het licht, van de
verrijzenis, begint niet enkel na de dood.
Ook tijdens ons leven moeten wij proberen leven als kinderen van het
licht, als kinderen van de vriendschap en de liefde van God, die niemand
buitensluit, die de armen en kleinen de eerste plaats geeft.
Zo kunnen wij het
paradijs al op aarde beleven. We zien
het in de glimlach van een eenzame bejaarde die bezoek krijgt, we zien het in
de ogen van een dakloze die blij is met een praatje en een aalmoes, we zien het
in de vreugde die de vriendschap, in ons eigen leven en in het leven van al wie
wij ontmoeten, brengt.
Daar waar het
evangelie wortel schiet, waar het vaste grond vindt en begint te groeien, daar
ontstaat het leven dat geen einde kent, zelfs niet de dood.
Bidden wij dan voor al
wie gestorven is, bidden wij voor al wie sterft door oorlog en geweld. Bidden wij voor vrede in de wereld.