Ze namen de apostelen mee en leidden hen voor het
Sanhedrin. De hogepriester begon het verhoor met de vraag: ‘Hebben wij u niet
nadrukkelijk verboden de naam van Jezus nog te gebruiken en onderricht over hem
te geven? En toch verspreidt u uw leer in heel Jeruzalem en stelt u ons
aansprakelijk voor de dood van deze man.’ Petrus en de andere apostelen
antwoordden: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen. De God van onze
voorouders heeft Jezus weer tot leven gewekt, nadat u hem had vermoord door hem
aan een kruishout te hangen. God heeft hem een plaats gegeven aan zijn
rechterhand, hem tot leidsman en redder verheven om de Israëlieten tot inkeer
te brengen en hun zonden te vergeven. Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt
ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie hem gehoorzamen.’
Ze lieten de apostelen geselen, bevalen hun de naam
van Jezus niet meer te gebruiken en lieten hen vrij.
De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus. (Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de messias is.)
De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus. (Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de messias is.)
Joh.21,1-19
Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu
bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. Bij het meer waren Simon
Petrus en Tomas (dat betekent ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de
zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’
‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele
nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al
wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. Hij riep: ‘Hebben jullie soms iets
te eten?’ ‘Nee,’ antwoordden ze. ‘Gooi
het net aan stuurboord uit,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net
uit en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. De leerling
van wie Jezus hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat
hoorde, schortte hij zijn bovenkleed op – meer had hij niet aan – en sprong in
het water. De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis
achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. Toen
ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. Jezus zei:
‘Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.’ Simon Petrus ging weer
aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld
honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet
iets.’ Geen van de leerlingen durfde hem te vragen wie hij was, ze begrepen dat
het de Heer was. Jezus nam het brood en gaf hun ervan, en hij gaf hun ook vis.
Dit was al de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen nadat hij uit de
dood was opgestaan.
Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ Met deze woorden duidde hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei hij: ‘Volg mij.’
Toen ze gegeten hadden, sprak Jezus Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier?’ Petrus antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Hij zei: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog eens vroeg hij: ‘Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?’ Hij antwoordde: ‘Ja, Heer, u weet dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Hoed mijn schapen,’ en voor de derde maal vroeg hij hem: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van me?’ Petrus werd verdrietig omdat hij voor de derde keer vroeg of hij van hem hield. Hij zei: ‘Heer, u weet alles, u weet toch dat ik van u houd.’ Jezus zei: ‘Weid mijn schapen. Waarachtig, ik verzeker je: toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.’ Met deze woorden duidde hij aan hoe Petrus zou sterven tot eer van God. Daarna zei hij: ‘Volg mij.’
Lieve vrienden,
De evangelist Johannes vertelt ons hoe de
leerlingen van Jezus na zijn dood terugkeerden naar hun vroeger leven. Voor ze
Jezus ontmoetten, waren ze immers vissers. De leerlingen worden bij naam
genoemd, nl. Simon Petrus, Tomas, Natanaël, de zonen van Zebedeüs (Johannes en
Jakobus) en nog twee andere leerlingen. Ze zijn met 7 in totaal, een symbolisch
getal.
De leerlingen waren waarschijnlijk erg geschrokken
van wat er gebeurd was met Jezus. Ze waren triest en bang omdat Jezus gestorven
was. Ze wisten wel dat Jezus de dood overwonnen had, maar toch begrepen ze dit
niet helemaal. Jezus was al twee keer aan hen verschenen nadat hij verrezen
was. Toch veranderde het hun leven niet echt. Ze waren wel samen gebleven. Maar
ze hadden de hele nacht niets gevangen, ze hadden geen resultaat van hun werk.
Ze waren waarschijnlijk teleurgesteld. Johannes wil ons tonen dat wij geen
vruchten dragen als de Heer afwezig is. Als wij Hem niet in ons hart dragen,
ook al is Hij niet echt fysiek bij ons. Wij moeten aan hem denken en doen zoals
Hij ons heeft voorgedaan. We moeten de anderen liefhebben. Als wij luisteren
naar Jezus en doen wat Hij van ons vraagt, zullen we wel gelukkig zijn. Die
onbekende man ’s morgens zegt immers om de netten aan de andere kant van de
boot te werpen. De leerlingen weten niet wie die man is. Ze hadden ook kunnen
beginnen tegenspreken. Ze hadden kunnen zeggen dat ze al heel de nacht
geprobeerd hadden en dat het hen niet gelukt was om vissen te vangen. Ze hadden
de man kunnen uitlachen… Maar in plaats van te beginnen morren en klagen, doen
ze wat die man hen zegt. Ze vertrouwen op de Heer, ook al geloven ze misschien
niet echt dat ze op deze manier vissen zullen vangen. Misschien willen ze
bewijzen dat ze gelijk hebben. Het doet er eigenlijk niet toe waarom ze
gehoorzamen. Maar van zodra ze merken dat de netten vol vissen zitten, herkennen
ze Jezus. Het is niet Petrus die Jezus eerst herkent, maar “de leerling van wie
Jezus hield”. Er wordt hier geen naam genoemd, maar eerder in het Evangelie
wordt er nog gesproken over hem. Maar van zodra Petrus hoort dat het Jezus is,
springt hij meteen enthousiast in het water om naar Jezus toe te lopen.
En wanneer ze aan land komen, zien ze een vuurtje
met vis erop en brood. Jezus heeft al eten. Jezus verdeelt dat eten weer zoals
hij ook gedaan heeft op het laatste avondmaal. Mensen hebben eten nodig om te
leven. Eten is een symbool voor iets wat je nodig hebt in het leven. Jezus is
bron van leven. Hij geeft de leerlingen - maar ook ons - iets wat wij nodig
hebben om te leven. Jezus geeft ons woorden van leven. Een voorbeeld van hoe
wij moeten leven. En als we leven zoals Jezus ons vraagt, zullen we niet voor
niets leven, zullen we niet hele dagen en nachten vissen zonder resultaat. Als
wij leven zoals de Heer van ons vraagt, hebben we een mooi resultaat!
Na het eten vraagt Jezus aan Petrus: “Heb je mij
lief?” Jezus veroordeelt Petrus niet.
Hij verwijst niet naar het verraad van Petrus. Jezus klaagt er niet over dat
Petrus hem in de steek heeft gelaten. Hij zegt niet: “Zie je wel, ik had
gelijk!”. Jezus heeft Petrus vergeven. Meer nog: hij vertrouwt Petrus en zegt:
“Hoed mijn schapen!” Petrus bedoelt hiermee geen echte schapen, maar mensen. Wij lezen op andere plaatsen in
het evangelie vaak over schapen en herders. Jezus vergelijkt zichzelf en God
met de Goede Herder die met heel zijn hart voor de schapen zorgt, de schapen
gaat zoeken als ze verloren zijn… Jezus vraagt nu aan Petrus om die taak op
zich te nemen. Om voor alle mensen die in Jezus geloven te zorgen, hen te
leiden. Hij geeft hem als het ware de opdracht om de eerste paus te zijn.
In de eerste lezing lezen we uit de handelingen van
de apostelen. Dit boek in het nieuwe testament gaat over het leven en de daden
van de apostelen na de dood van Jezus. We lezen hier dat ze onderricht geven,
les geven dus. De hogepriesters vinden dit erg vervelend, want zij hadden
immers verboden om nog over Jezus te spreken. Maar de leerlingen zijn niet meer
bang. Ze zijn ervan overtuigd dat ze moeten spreken over Jezus, opdat veel
mensen Jezus zouden leren kennen. Dat is ook onze opdracht: we moeten luisteren
naar Jezus, doen zoals Jezus en aan iedereen vertellen over Hem omdat kinderen
en grote mensen die teleurgesteld zijn in het leven, bang zijn of triest of
moedeloos omdat hun werk geen vruchten afwerpt, troost zouden vinden in het
geloof en gelukkig zouden zijn.
Laten wij dan bidden opdat wij gesteund en gesterkt
worden in deze opdracht en op ieders gebed antwoorden met “Wij bidden u verhoor
ons, Heer.”