Welkom

Welkom op de blog van het Land van de Regenboog. Op deze blog vind je wekelijks de tekst van de kinderliturgie tijdens de eucharistieviering van Sant Egidio, elke zondag om 17u in de Sint Carolus Borromeuskerk te Antwerpen.

Het Land van de Regenboog is een internationale beweging van en voor kinderen die zich willen inzetten om samen een betere en meer menselijke wereld uit te bouwen. Kinderen van 5 tot 12 jaar zijn welkom.


Meer info op de website van de gemeenschap van Sant Egidio.

zondag 24 maart 2013

Herinnering aan Oscar Romero, aartsbisschop van San Salvador

Lijdensverhaal volgens Lucas

Het feest van het Ongedesemde brood, dat Pesach genoemd wordt, was bijna aangebroken. De hogepriesters en de schriftgeleerden zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen, maar dan heimelijk, bang als ze waren voor de reactie van het volk. Toen nam Satan bezit van Judas, bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf. Hij ging naar de hogepriesters en tempelwachters en besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou kunnen uitleveren. Ze waren opgetogen en spraken af dat ze hem voor zijn diensten zouden betalen. Judas nam hun aanbod aan en zocht een gunstige gelegenheid om Jezus aan hen uit te leveren, zonder dat het volk het zou merken.
Toen het zover was, ging Jezus samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd.  Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. Want ik zeg jullie: ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. Want ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt.
Maar weet wel dat degene die mij zal uitleveren samen met mij aan deze tafel aanligt. Want de Mensenzoon moet heengaan zoals het voor hem bepaald is, maar wee de mens die hem zal uitleveren.’ Ze vroegen zich onder elkaar af wie van hen zoiets zou kunnen doen.
Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Jezus zei tegen hen: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar.
Simon Petrus zei: ‘Heer, ik ben zelfs bereid om met u de gevangenis in te gaan en te sterven.’ Maar Jezus zei: ‘Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je mij kent.’
Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’
Terwijl hij nog sprak, kwam er opeens een horde mensen aan. Voorop liep de man die Judas heette, een van de twaalf; hij ging naar Jezus toe om hem te kussen. Maar Jezus zei tegen hem: ‘Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?’ Toen degenen die bij hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze: ‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ En een van hen sloeg in op de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op. Zo is het genoeg!’ Hij raakte het oor aan en genas de man. Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op hem afgekomen waren, zei hij: ‘Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? Dagelijks was ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis.’
Ze grepen hem vast en voerden hem weg, en brachten hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand. Ze staken een vuur aan midden op de binnenplaats en gingen eromheen zitten; Petrus voegde zich bij hen. Een dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten, keek hem strak aan en zei: ‘Die man hoorde er ook bij!’ Maar hij ontkende het: ‘Ik ken hem niet eens!’ Even later merkte een ander hem op en zei: ‘Jij bent ook een van hen!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee man, helemaal niet.’ En ongeveer een uur later zei nog iemand met grote stelligheid: ‘Ja zeker, die man was ook in zijn gezelschap, hij komt immers ook uit Galilea.’ Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ En op datzelfde moment, terwijl hij nog sprak, kraaide er een haan. De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.
De mannen die Jezus gevangenhielden, dreven de spot met hem en geselden hem. Ze blinddoekten hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar, wie is het die je geslagen heeft?’ En ze zeiden nog tal van andere lasterlijke dingen tegen hem.
Toen het dag werd, kwam de raad van oudsten van het volk bijeen, hogepriesters zowel als schriftgeleerden, en ze leidden hem voor in hun raadszitting. Ze zeiden: ‘Als u de messias bent, zeg het ons dan.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Als ik het u zeg, gelooft u mij toch niet. En als ik een vraag stel, antwoordt u toch niet. Maar vanaf nu zal de Mensenzoon gezeten zijn aan de rechterhand van de Almachtige.’ Toen zeiden allen: ‘U bent dus de Zoon van God?’ Hij antwoordde: ‘U zegt dat ik het ben.’ Ze zeiden: ‘Waarvoor hebben we nog getuigenverklaringen nodig? We hebben het immers zelf uit zijn eigen mond gehoord!’
Ze stonden allen op en leidden hem voor aan Pilatus.
Daar brachten ze de volgende beschuldigingen tegen hem in: ‘We hebben vastgesteld dat deze man ons volk van het rechte pad afbrengt en de mensen ervan weerhoudt belastingen aan de keizer te betalen en dat hij van zichzelf zegt de messiaanse koning te zijn.’ Pilatus vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’ Daarop zei Pilatus tegen de hogepriesters en de samengeschoolde menigte: ‘Ik vind niets waaraan deze man schuldig is.’ Maar ze bleven hardnekkig beweren: ‘In heel Judea ruit hij met zijn onderricht het volk op, van Galilea tot hier!’ Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij aan Jezus of hij uit Galilea kwam, en toen hij besefte dat hij onder Herodes’ gezag viel, stuurde hij hem naar Herodes, die op dat moment in Jeruzalem verbleef.
Herodes was bijzonder blij toen hij Jezus zag, want hij wilde hem al heel lang ontmoeten omdat hij veel over hem gehoord had. Bovendien hoopte hij hem een wonder te zien doen. Hij ondervroeg hem uitvoerig, maar Jezus antwoordde hem niet één keer. De hogepriesters en de schriftgeleerden die erbij stonden, brachten zware beschuldigingen tegen hem in. Hierop begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te honen, en ze dreven de spot met hem door hem een pronkgewaad om te hangen. Zo stuurde hij hem terug naar Pilatus. Op die dag werden Herodes en Pilatus vrienden, terwijl ze altijd elkaars vijanden waren geweest.
Pilatus riep de hogepriesters en de leiders en het volk bij zich en zei tegen hen: ‘U hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad afbrengt, maar u weet dat ik hem, toen ik hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u hem beticht schuldig heb bevonden. En Herodes evenmin, hij heeft hem immers naar ons teruggestuurd; hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. Dus zal ik hem vrijlaten, nadat ik hem heb laten geselen.’
 Maar ze begonnen met zijn allen luidkeels te schreeuwen: ‘Weg met hem! Laat Barabbas vrij!’ Deze laatste was gevangengezet wegens een oproer dat in de stad had plaatsgevonden en wegens moord. Pilatus praatte opnieuw op hen in omdat hij Jezus wilde vrijlaten. Maar ze schreeuwden het uit: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Voor de derde maal zei hij tegen hen: ‘Wat voor kwaad heeft die man dan gedaan? Ik heb niets gevonden waarvoor hij de doodstraf verdient. Dus zal ik hem vrijlaten, nadat ik hem heb laten geselen.’ Maar ze bleven luidkeels eisen dat hij gekruisigd zou worden, en met hun geschreeuw wonnen ze het pleit: Pilatus besloot hun eis in te willigen. Hij liet de man gaan die wegens oproer en moord gevangen was gezet en om wiens vrijlating ze hadden gevraagd, en leverde Jezus uit aan hun willekeur.
Samen met Jezus werden nog twee anderen, beiden misdadigers, weggeleid om terechtgesteld te worden. Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet, werd hij gekruisigd, samen met de twee misdadigers, de een rechts van hem, de ander links. Jezus zei: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. Het volk stond toe te kijken. De leiders hoonden hem en zeiden: ‘Anderen heeft hij gered; laat hij nu zichzelf redden als hij de messias van God is, zijn uitverkorene!’ Ook de soldaten dreven de spot met hem, ze gingen voor hem staan en boden hem zure wijn aan, terwijl ze zeiden: ‘Als je de koning van de Joden bent, red jezelf dan!’ Boven hem was een opschrift aangebracht: ‘Dit is de koning van de Joden’. Een van de gekruisigde misdadigers zei spottend tegen hem: ‘Jij bent toch de messias? Red jezelf dan en ons erbij!’ Maar de ander wees hem terecht met de woorden: ‘Heb jij dan zelfs geen ontzag voor God nu je dezelfde straf ondergaat? Wij hebben onze straf verdiend en worden beloond naar onze daden. Maar die man heeft niets onwettigs gedaan.’ En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.’
Rond het middaguur werd het donker in het hele land omdat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden. En Jezus riep met luide stem: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest.’ Toen hij dat gezegd had, blies hij de laatste adem uit. De centurio zag wat er gebeurd was en loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige!’ De mensen die voor het schouwspel samengekomen waren en de gebeurtenissen hadden gadegeslagen, keerden terug naar huis, terwijl ze zich op de borst sloegen. Alle mensen die Jezus gekend hadden waren op een afstand blijven staan, ook de vrouwen die hem vanuit Galilea gevolgd waren en alles hadden zien gebeuren.
Er was ook een man die Josef heette en afkomstig was uit de Joodse stad Arimatea. Hij was een raadsheer, een goed en rechtvaardig mens, die de komst van het koninkrijk van God verwachtte en niet had ingestemd met het besluit en de handelwijze van de raad. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Nadat hij het lichaam van het kruis had gehaald, wikkelde hij het in linnen doeken en legde het in een rotsgraf dat nog nooit was gebruikt. Het was de voorbereidingsdag, de sabbat was bijna aangebroken. De vrouwen die met Jezus waren meegereisd uit Galilea, volgden Josef naar het graf om het te bekijken en om te zien hoe Jezus’ lichaam er werd neergelegd. Daarna gingen ze naar huis en bereidden ze geurige olie en balsem. Op sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.
Woord van God

Beste vrienden

 Vandaag hebben we het lange verhaal van het lijden van Jezus samen gelezen.  We hebben er onze tijd voor genomen en aandachtig geluisterd.  Het is een lang verhaal, langer dan gewoonlijk.  Vandaag, op Palmzondag, hebben we willen luisteren naar het lijden van Jezus.  En in het begin van de viering hebben we de intocht van Jezus in Jeruzalem gehoord.  Twee verhalen die zo ver uit elkaar liggen! Jezus die binnenkomt in Jeruzalem als een koning, wordt enkele dagen later ter dood veroordeeld en gekruisigd als was hij een misdadiger.

Jezus wordt in Jeruzalem onthaald als een koning, de mensen spreiden hun mantels uit op de grond en zwaaien met palmtakken, ze roepen: Hosanna, Gezegend hij die komt in de naam van de Heer.  Maar het koninkrijk van Jezus is niet van deze wereld.  Hij is geen koning zoals wij ons een koning voorstellen, hij zit niet in gouden kledij in een groot paleis, bediend door honderden bedienden.  Hij overwint niet met een machtig leger en met duizenden soldaten.  Nee, Jezus is een andere koning, de koning van het leven, van de vrede en de liefde.

Jezus toont wat voor een koning hij is op Witte donderdag.  Dan doet hij zijn bovenkleed uit en wast één voor één de voeten van zijn leerlingen.  Wie groot wil worden moet dienen, zegt hij.  De eerste onder u, moet slaaf van u zijn.  En dan legt hij uit: Want de mensenzoon, hijzelf dus, is niet gekomen om gediend te worden (zoals de koning normaal gezien gediend wordt), maar om te dienen.

Jezus spreekt geen mooie woorden zonder betekenis.  Nee, hij is de eerste die het woord levend doet worden door het met zijn eigen leven te beleven.  En dat vraagt hij ook aan ieder van ons, dat wij doen zoals hem.

Zoals hij op die laatste avond het brood neemt en breekt, en nadien ook de beker neemt en rondgeeft aan zijn leerlingen en hij zegt: blijf dit doen om mij te gedenken.  Blijf samenkomen, blijf in mijn naam bijeenkomen en ik zal in jullie midden zijn.  Daarom dat christenen al meer dan tweeduizend jaar elke zondag samenkomen om brood en wijn te delen en Jezus in hun midden te ontvangen.

Het lijdensverhaal is een heel eenvoudig verhaal.  Jezus trok heel Galilea rond en ging op weg naar Jeruzalem.  Onderweg sprak hij tot de mensen over het koninkrijk van God, over hoe ze hun leven moesten veranderen, hoe ze nieuwe mensen konden worden die de droom van vrede, die God heeft voor de wereld,  kunnen beleven.  Maar de machtigen van het land vonden dat Jezus genoeg gesproken had en ze beramen een plan om hem te vernietigen.  En ze vinden een vriend van Jezus, één van de twaalf apostelen, Judas, die bereid is om Jezus uit te leveren. 

Jezus had zich niet verstopt, hij bevond zich op een plaats waar hij wel vaker naartoe ging om te bidden, de Olijfberg.  Daar wordt Jezus gevangen genomen, verraden door één van zijn beste vrienden, met het gebaar van een kus.

Dan wordt Jezus tot bij de machthebbers van zijn tijd gebracht, eerst Pilatus en dan Herodes.  En de menigte mensen, die nog maar een paar dagen geleden Hosanna had geroepen, brult nu: kruisig hem, weg met hem!  Ze mishandelen Jezus, spuwen op hem, slaan hem.  Ze bespotten hem en zetten hem een doornkroon op en een mantel rond.  Ze zeggen hem: Red jezelf, als je écht de koning van de Joden bent.  Red jezelf.  Denk eerst aan jezelf.  Dat is het wat onze wereld ons leert.  Denk aan jezelf.  Maar Jezus toont opnieuw dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is.  Hij redt zichzelf niet.  Hij bidt en vraagt aan God vergiffenis voor wat zijn beulen doen.  Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.

Het is niet moeilijk om te begrijpen dat de dood van Jezus oneerlijk was.  De dood is altijd oneerlijk, ook voor de grootste misdadiger.  Maar hier begrijpen we dat Jezus niets fout heeft gedaan.  De centurio, een honderdman uit het Romeinse leger, die de kruisiging mee geleid had, erkent het als eerste: ‘Werkelijk, deze man was een rechtvaardige’.

En wij zouden willen zeggen dat wij het anders zouden gedaan hebben, dat wij niet zoals Pilatus of Herodes zijn, zelfs niet zoals Judas.  Dat wij Jezus wel zouden verdedigen.  Dan zijn we zoals Petrus, die zegt: Heer, ik ben zelfs bereid om met u de gevangenis in te gaan en te sterven.  En we voelen ons dan groot en machtig. 

Maar zoals Petrus, worden we bang wanneer we alleen zijn.  En als er dan een dienstmeisje komt, die vraagt of wij ook bij die man horen, die uitgelachen, bespot en veroordeeld wordt, dan zeggen we: ik ken die man niet.

Tot drie keer toe zegt Petrus dat hij Jezus niet kende.  En dan kraait de haan en herinnert Petrus zich de woorden van Jezus.  Jezus draait zich om en kijkt Petrus aan.  En het is die blik van Jezus, die het hart van Petrus raakt en die hem verandert. 

Dat is de bekering van Petrus.  Hij weent, hij beseft hoe klein en hoe zwak hij is. Hij legt zijn hoogmoed af, zijn idee dat hij almachtig is en hij wordt een leerling die de kerk van Jezus zal opbouwen.

Dit lijdensverhaal van Jezus vraagt ons iets over ons eigen leven.  Het vraagt ons om zoals Jezus de moeilijkheden niet uit de weg te gaan.  Zoals aartsbisschop Romero die in zijn land grote problemen zag.  Een land waarin alleen een paar rijken het goed hadden, terwijl al de rest arm was en zonder toekomst.  Romero blijft bij de armen, hij laat hen niet in de steek.  Hij loopt niet weg van de armoede, om zijn eigen leven te redden.  Hij blijft bij hen en sterft tussen hen. 

Maar het verhaal van Pasen eindigt niet met de dood van Jezus.  We weten dat de vrouwen teruggaan naar het graf en dat de zware steen is weggerold.  Dat is de vreugde van Pasen.  Dan zingen we Hallelujah, want onze heer is niet dood, hij leeft.  De dood heeft niet het laatste woord, de koning van de vrede overwint.

Bidden wij tot de Heer dat wij hem niet zouden verraden zoals Judas, dat wij hem niet zouden verloochenen zoals Petrus, dat wij hem niet in de steek zouden laten.  Bidden wij dat wij niet in slaap zouden vallen zoals de leerlingen op de olijfberg.  Bidden wij dat wij dicht bij Jezus zouden blijven en bij al wie lijdt in deze wereld.