Jak 2, 1-5
Mc 7, 31-37.
Vandaag lazen
we uit het evangelie van Marcus, het vertelt over de genezing van een
doofstomme, of liever een man die lijdt aan zwaar stotteren – de genezing
bestaat uit het goed kunnen spreken. Jezus doet dit wonder in de regio
Dekapolis, een heidens gebied buiten de grenzen van Israël.
De evangelist
Marcus wil dus duidelijk maken dat het evangelie niet alleen voor het volk van
Israël is, maar dat iedereen recht heeft om de reddende en bevrijdende
barmhartigheid van God te ontvangen. Ook die doofstomme die bij Jezus wordt
gebracht om te genezen.
Jezus neemt
hem apart, ver van de andere mensen, alsof Hij de noodzaak wil laten zien van
een persoonlijke relatie tussen Hem en de zieke. Wonderen gebeuren altijd in de
sfeer van een diepgaande vriendschap met God.
Je kan moeilijk vriend worden van iemand die heel veraf van je is.
Jezus kijkt
op naar de hemel en zegt tegen de doofstomme: “Effata!”, dit betekent: “Ga
open!”. Het is maar één woord, maar het komt voort uit een gebed en een hart
vol van Gods liefde. “Meteen,” zegt de evangelist, “ging zijn tongriem los en
hij sprak normaal”.
Wat
belangrijk is, is dat dit woord uit een gepassioneerd hart zoals dat van Jezus
komt, en dat het ontvangen wordt door een behoeftig hart zoals dat van die
doofstomme. Jezus richt zich niet tot de oren en de mond, maar tot de hele
persoon. Het is aan de doofstomme, niet aan zijn oren, dat Hij zegt: “Ga open!”
En het is de hele persoon die geneest door zich te openen voor God en de
wereld.
De nauwe
band tussen doofheid en stomheid is bekend. Om hiervan te kunnen genezen, moeten beide organen worden genezen. Maar
dit is eigenlijk ook zo voor alle christenen: wij moeten onze oren openen om te luisteren
naar het woord van God. En onze tong moet los komen om te spreken. Er is een
hechte band tussen het luisteren naar het woord en het kunnen doorgeven. Wie
niet luistert, blijft stom, ook in het geloof.
Dit wonder
helpt ons na te denken over de band tussen onze woorden en het woord van God.
Vaak geven wij niet genoeg aandacht aan onze woorden. Maar door onze woorden
uiten we onszelf meer dan we denken. En niet zelden verspillen we onze woorden
of gebruiken we ze slecht. De apostel Jakobus herinnert ons: “Uit dezelfde mond
komen zegen en vloek. Dit mag niet zo zijn, broeders en zusters!” (3, 10). Ook
wij, doven en stommen, moeten luisteren om te kunnen spreken, om goed te kunnen
spreken. Dit is het wonder van het goed spreken, de genezing van het
verdeeldheid zaaiend en kwade spreken, waar Jakobus het over heeft. Vaak
vergeten we de opbouwende of vernietigende kracht van onze tong.
We moeten
allereerst naar het woord van God te luisteren zodat het onze woorden, onze
taal, en onze manier van spreken reinigt en vruchtbaar maakt. Voor de
christenen is dit een ernstige verantwoordelijkheid, omdat het woord de enige
manier is waardoor we in staat zijn het evangelie te communiceren. Jezus zegt:
“Ik zeg u: over ieder zinloos woord dat de mensen spreken, zullen ze
verantwoording moeten afleggen op de dag van het oordeel. Want op grond van uw
woorden zult u rechtvaardig bevonden worden en op grond van uw woorden zult u
veroordeeld worden”.