Mal 3, 19-20b
Lc 21, 5-19
Nu het
kerkelijk jaar naar zijn einde loopt, nodigt de liturgie ons uit om na te
denken over “de laatste dingen”, over “de dag die branden zal als een oven”,
zoals de profeet Maleachi schrijft.
Ook de
lezing uit het evangelie volgens Lucas spreekt over “het einde der tijden”.
Maar de
evangelist bedoelt hiermee niet instortende gebouwen en de ondergang van de
wereld. Het betekent het einde van een bepaalde levensopvatting, van een
werkelijkheid die niet overeenkomt met de gerechtigheid en het evangelie.
Daarom moet
elke generatie van mensen opnieuw nadenken over het einde van die wereld waarin
zij leeft, denkt en plannen maakt. Dat is de boodschap van de profeet Maleachi:
“Weet wel: hij gaat komen, de dag die branden zal als een oven. Al degenen die
God trotseren en al degenen die kwaad doen, zij worden kaf”, zij worden
verbrand en er blijft niet meer dan een handvol as van hen over. Maar voor hen
die Gods naam vrezen, gaat op die dag “de zon van de gerechtigheid op, die met
haar vleugels genezing brengt”.
Deze woorden
zijn ook voor onze tijd en voor onze manier van leven van belang. Dat is de
kern van Jezus’ toespraak over het einde der tijden. Wij mogen ons echter niet
laten vangen door een hysterisch eindevandewereldgevoel, alsof het over een actiefilm zou gaan.
Wat
daarentegen wel nodig is, is een goed begrip van de problemen van onze tijd en
van wat het evangelie van ons vraagt. De lezing uit het evangelie herinnert ons
aan de radicaliteit in onze keuze voor het evangelie in onze tijd.
Dat was het
ook waar Jezus zijn leerlingen attent op maakte. Jezus neemt als voorbeeld de
pracht van de tempel in Jeruzalem, die de leerlingen met een gevoel van trots
en zekerheid moet vervuld hebben, om zijn boodschap duidelijk te maken.
In zo’n tempel vol marmer en praal vonden zij
ongetwijfeld een soort garantie voor de toekomst van hun leven en dat van het
volk van Israël. Maar Jezus zet hen met grote stelligheid aan het denken: “Er
zal een tijd komen dat van alles wat u daar ziet geen steen op de andere zal
blijven”.
Ontzet over
deze uitspraak, die hun zekerheden op hun grondvesten doet daveren, vragen de
leerlingen wanneer dat zal plaatsvinden. Misschien dachten zij dat het in een
verre toekomst zou gebeuren, als het al zou gebeuren.
Jezus
beantwoordt de vraag van zijn leerlingen niet, maar roept hen op tot
waakzaamheid, om zich niet te laten verschalken, maar in tegendeel trouwe
getuigen van het evangelie te zijn.
Ook onze
tijd kent beslist zijn eigen moeilijkheden: denken we maar aan het ineenstorten
van grote rijken en aan het toenemen van oorlog en terrorisme. Lijken deze
tekenen – en we zouden er nog veel meer kunnen opnoemen – niet op de “’tekenen”
waarover Jezus in het evangelie spreekt?
Deze woorden
gaan niet over een verre toekomst, maar over onze wereld van vandaag. Er zijn
vandaag ook streken waar christenen vervolgd worden. Jezus zegt: “Men zal u
oppakken en vervolgen”. Bovendien zijn er ook niet-christelijke groepen die
vervolgd worden. En denken we ook aan de droevige episoden van
onverdraagzaamheid en racisme die zich telkens opnieuw in onze steden afspelen.
Ten aanzien
van al deze gebeurtenissen zegt Jezus: Dat geeft u de gelegenheid om te
getuigen”. Te midden van al deze onrustwekkende gebeurtenissen roept het
evangelie de leerlingen op tot een moedig en vrijmoedig getuigenis.
Het is nu
niet de tijd om te berusten, om alles op orde te krijgen, om compromissen te
sluiten of om te redden wat er te redden valt. Het evangelie moet duidelijk op
het gezicht van de christenen oplichten. In dit opzicht leven wij aan het
“einde der tijden”, ’t is te zeggen in een tijd waarin wij ofwel als kaf in de
oven verbranden ofwel opstaan voor een nieuwe dag.