Jr
1, 4-5.17-19
Lc
4, 21-30
Vorige week hoorden we al dat Jezus terugkeert naar Nazareth,
waar Hij zijn eerste openbare toespraak houdt.
Vorige week las Jezus
de profetie van Jesaja, die sprak over diegene die kwam om het goede
nieuws aan de armen brengen, de bevrijding aan de gevangenen en het zicht aan
de blinden en Hij zegt: “Vandaag is het schriftwoord dat u gehoord hebt in
vervulling gegaan”.
Gods droom begint vandaag, niet ooit eens een keertje
in een onzekere toekomst: het Woord wordt werkelijkheid, het is niet een van de
vele toespraken die we gewend zijn te horen en te herhalen, één van de vele woorden
die steeds op dezelfde manier eindigen omdat geen ervan waar wordt.
Jezus is het woord en het leven. En ook wij moeten
onze woorden verbinden met concrete
keuzes, met “vandaag”, omdat het evangelie goed nieuws is voor de armen, voor
iedereen.
Maar wat is de reactie op deze bijzondere uitspraak
van Jezus? Vreugde? Enthousiasme? Nee, de mensen van Nazareth, zijn kennissen,
vragen zich af: “Dat is toch de zoon van Jozef?”. Dat wil zeggen: “Hij is
iemand die we goed kennen! Hoe zou Hij zo’n droom kunnen waarmaken?”.
Onze verleiding is om het evangelie te herleiden tot
het leven van altijd. We denken dat we het al kennen. We kennen het al en denken
dus dat we niet eens meer moeten luisteren.
De mensen wachten op de redder, maar kunnen niet
aanvaarden dat hij zich aandient in de gestalte van een gewone man, die ze
bovendien al kennen! Jezus is de zoon van Jozef, maar Hij is ook meer. De
mensen van Nazareth willen hun hart niet openen voor zijn grote gevoelens.
Hoe gemakkelijk krimpt het hart en wordt het klein en
ellendig! De mensen zijn op hun hoede, klaar om kwaad te denken. Het probleem
van Nazareth is dat het oud blijft, omdat het het “vandaag” van het evangelie
niet ernstig neemt. Er is geen hoop in Nazaret! De profeet spreekt, maar
niemand neemt hem ernstig.
Zijn medeburgers hebben in de grond gelijk. Toch is
het juist dat gelijk dat de profetie doodmaakt. Het is geen toeval dat Jezus
herinnert aan het verhaal van de profeet Elia, die tijdens een zware
hongersnood in het land alleen naar een arme weduwe in de buurt van Sidon werd
gezonden.
Eerst was deze arme vrouw bang, maar nadien ontving ze
de profeet en bood hem alles aan wat zij had. Jezus herinnert ook aan het
verhaal van de profeet Elisa die gestuurd werd om alleen maar een buitenlander
te genezen van melaatsheid: de Syriër Naäman. Die was niet bijzonder gelovig.
Integendeel, hij was een buitenlander en bovendien erg trots.
Zowel hij als de weduwe ontvingen de profeten en
werden geholpen. Hun behoefte aan hulp en genezing haalde het op hun angst of
trots en ze vertrouwden zich toe aan de woorden van de profeet, en dat is precies
het tegenovergestelde van wat de mensen van Nazareth doen.
In Nazareth tref Jezus geen vrouwen in nood, zoals die
weduwe en geen mannen die genezing verlangden, zoals die heiden. Hij wordt
onthaald door mensen die vol zijn van zichzelf, weliswaar met nieuwsgierigheid,
omdat Jezus ondertussen redelijk beroemd was geworden, maar er is geen houding
van luisterbereidheid, er is geen wil om het eigen hart en leven te veranderen.
Ze zoeken sensatie, terwijl Jezus bekering vraagt; ze
verwachten wonderen en spektakel, terwijl Jezus hen uitnodigt tot het
dagelijkse werk van verandering. De inwoners Nazareners aanvaarden dit niet.
In het Evangelie volgens Marcus wordt dit verhaal ook
verteld. Er staat bij dat Jezus vanwege
hun ongeloof geen wonderen in Nazareth kan uitvoeren (Mc 6, 5-6).
Ongeloof legt de liefde van God aan banden, maakt zijn
woorden machteloos, zodat ze niets kunnen bewerken. In zekere zin vermoordt het
zijn woorden.
Daarom wordt ongeloof moorddadig. Zoals de bewoners
van Nazareth Jezus uit hun stad verdrijven en Hem proberen te doden, opdat Hij
niet meer zou terugkeren in hun midden en gezag over hun leven zou opeisen, zo
gebeurt het elke keer dat het evangelie niet ontvangen met een oprecht en
beschikbaar hart.
Misschien voelde Jezus al vanaf die dag in Nazareth
dat deze woorden waar zijn die hij tegen zijn leerlingen zou zeggen: “Gelukkig
zijn jullie als de mensen je haten, als ze je buitensluiten en beschimpen en je
naam door het slijk halen om wille van de Mensenzoon” (Lc 6, 22).
Jezus is niet gekomen om bij iedereen geliefd te zijn
en goed te staan. Hij is gekomen om de
liefde tot het uiterste te beleven en ons die liefde aan te leren. De liefde voor de andere, de liefde voor de
zwaksten, de liefde voor diegene die door niemand graag gezien wordt.
Bidden wij dan voor al die kleinen, armen en
zwakken. Bidden wij voor wie in nood is,
in oorlog leeft of op de vlucht is.