Jr 31, 7-9
Mc 10, 46-52
Het gebed dat met geloof wordt gebeden opent altijd het
hart voor een andere manier van leven. Dat leer je echter alleen maar als je
arm bent of beseft dat je arm bent. Dat heeft Bartimeüs begrepen, die zat te
bedelen aan de poort van Jericho.
Zoals alle blinden was hij zwak. In die tijd konden
blinden niets anders doen dan bedelen. Zo waren ze niet alleen blind, maar ook
totaal afhankelijk van andere mensen.
In de evangelies zijn de blinden dan ook het voorbeeld
van armoede en zwakheid. Zoals Lazarus en zovele andere armen dicht of ver van
ons lag ook Bartimeüs aan de deur van het leven in afwachting van wat steun en
hulp.
Rondom hem is alles duister: hij ziet niet wie
voorbijkomt, herkent niet wie naast hem staat, hij kan geen gezichten zien, dus
weet ook niet of de mensen naar hem komen om te helpen of om hem pijn te doen.
Maar die dag overkomt hem iets anders. Hij hoort lawaai
van een menigte die dichterbij komt en in het donker van zijn leven en zijn
waarnemingen voelt hij een aanwezigheid aan. Hij “hoorde dat het Jezus was”,
meldt het evangelie. Als hij dat verneemt, begint hij te schreeuwen: “Zoon van
David, Jezus, heb medelijden met mij”.
Het is een heel eenvoudige smeekbede. Schreeuwen is de
enige manier die hij heeft in zijn duisternis om de afstand die hij niet kan
inschatten te overbruggen. Maar de menigte wil niet weten van zijn geschreeuw
en wil hem doen zwijgen.
Het was een ongepaste schreeuw, een schreeuw die de
gelukkige ontmoeting van de menigte uit de stad met Jezus dreigde te verstoren.
De mensen willen de ontmoeting met Jezus niet verstoren door deze schreeuw, door
deze blinde die het leuke tafereel verstoort.
En daardoor hebben ze geen medelijden meer.
Niet alleen schreeuwen zij nog harder tegen hem, maar ze
willen hem ook doen zwijgen. De blinde heeft niets te maken met het leven van
die stad. Hij mag wel bedelen, maar op voorwaarde dat hij het gebruikelijke
ritme van de stad niet stoort.
Maar de aanwezigheid van Jezus maakt dat hij alle angst
overwint. Bartimeüs beseft dat dankzij deze ontmoeting zijn leven helemaal kan
veranderen, en hij roept nog luider: “Zoon van David, heb medelijden met mij!”
Het is het gebed van de kleinen en de armen die zich dag
en nacht keren naar de Heer, zonder ophouden, omdat hun nood blijft duren.
Zodra Bartimeüs hoort dat Jezus hem wil zien, gooit hij zijn mantel af en rent
naar Hem toe.
Hij gooit de mantel weg die hem jarenlang heeft bedekt.
Het was misschien zijn enige bescherming tegen de ijzige koude van de winters
en tegen het verharde hart van de menigte. Maar Bartimeus begrijpt dat hij zijn
armoede niet langer moet bedekken. Hij heeft die bescherming niet meer nodig,
omdat hij hoort dat de Heer hem roept.
Hij springt op en haast zich naar Jezus. Hij rent, hoewel
hij niet ziet. In feite ‘ziet’ hij veel dieper dan die menigte. Hij hoort de
stem van Jezus en loop erop af. Het is alleen maar een stem, maar ze verschilt
van het lawaai en de grove taal van de menigte die hem het zwijgen wil
opleggen.
Bartimeüs volgt die stem en ontmoet de Heer. Zo is het
met iedereen die het woord van God hoort en in de praktijk brengt. Want luisteren leidt tot een persoonlijke
ontmoeting met de Heer. Het is Jezus die begint te spreken. Jezus houdt halt,
spreekt met de blinde, toont belangstelling voor hem en voor zijn situatie en
vraagt hem: “Wat wil je dat Ik voor je doe?”
Bartimeus toont ons de eenvoud van onze vriendschap met
Jezus. Wij moeten leren zoals hij om de
stem van Jezus te horen tussen de zovele harde roepers in deze wereld. Een stem die zich niet opdringt, die niet
staat te roepen. Een stem die woorden
van leven spreekt.
Bartimeus vertrouwt erop dat Jezus hem kan doen
zien. Dit toont hoe groot zijn geloof en
vertrouwen in Jezus is. Laten wij leren
van deze arme blinde man, laten wij zoals hij vertrouwen op de liefde van God
die geen grenzen kent.