Nu 11, 25-29
Mc 9, 38-43.45.47-48
Vandaag horen we hoe Johannes tot bij Jezus gaat met een probleem. Ze hebben namelijk iemand duivels zien
uitdrijven die niet een leerling van Jezus is en ze hebben geprobeerd om hem
tegen te houden. Arme Johannes, hij heeft
er nog niet veel van begrepen…
Opnieuw verzamelt Jezus zijn leerlingen rond zich en legt
hij hun zijn woorden opnieuw uit. In de eerste lezing uit het boek Numeri horen
we een gelijkaardig verhaal. Daar hoorde Jozua dat twee mannen die niet hoorden
bij de groep van 70 oudsten van Israël waren begonnen te profeteren.
De reactie van Jozua is heel direct. Hij rent naar Mozes om te vragen dat hij die
2 mannen zou verbieden om te spreken. Maar
Mozes reageert zoals Jezus: hij zegt ‘Ik zou willen dat heel het volk van de
Heer zou profeteren’.
Waren alle mensen maar profeten! Het woord van God is aan ieder van ons
gegeven opdat wij erover zouden spreken met iedereen. Niet enkel met het kleine clubje dat naar de
kerk gaat en hetzelfde denkt. Vaak zijn
wij zoals Jozua of Johannes die jaloers reageren als iemand buiten hun kring
spreekt en mensen aantrekt.
Maar zo denkt Jezus niet: hij denkt niet in wij en de
anderen. Voor Jezus is elke mens een
kind van God, hij maakt geen onderscheid. Houd hem niet tegen, zegt Jezus, want
iemand die in mijn naam een machtige daad verricht zal niet snel kwaad over mij
spreken. Het goede, wie het ook doet,
komt altijd van God. Wie de armen helpt,
de zwakken ondersteunt, kortom wie de werken van barmhartigheid verricht
(kennen we ze nog allemaal?) is een vriend van God.
God doorbreekt alle schema’s en onderverdelingen die de
mensen in hun hoofd maken. De kerk bewaart deze wijsheid in het evangelie, ook al
is ze niet de enige die ze bezit.
Jezus was blij om te zien dat velen genazen. In het scheppingsverhaal staat al dat God zag
dat het goed was, heel zijn schepping.
Niet alleen het deeltje dat nadien kerk werd.
Het goede wordt altijd uit God geboren, want God is de
bron van alle goedheid. Het probleem is
het kwade dat ook in de wereld is en dat niet van God komt. Daarvoor heeft Jezus harde woorden, die ons
bijna overdreven lijken: Want wat zegt Jezus dat we moeten doen met onze hand
als die aanstoot geeft? Als die dus het
goede niet doet? Dreigt uw hand u
aanstoot te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te
gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar
vuur. En wat zegt hij over onze
voet? Geeft uw voet u aanstoot, hak hem af; het is beter voor u kreupel het
leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden
geworpen. En Jezus geeft nog een derde voorbeeld? Wie weet er nog welk? Geeft uw oog u aanstoot, ruk het uit; het is beter voor u met een oog
het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden
geworpen, waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.
Met deze woorden, maakt Jezus duidelijk dat we altijd
moeten waakzaam zijn voor het kwade dat in ons leven kan binnensluipen en dat
we het altijd direct moeten aanpakken.
Wij kijken vaak enkel naar onszelf en denken dat het niet zo erg is om
af en toe iets fout te doen. Maar
daarover is Jezus erg duidelijk. Laten we
minstens één oog van onszelf afwenden zodat we de anderen zien en niet alleen
onszelf, laten we minstens één voet in de richting van de zwakkeren zetten
zodat onze passen niet enkel voor onszelf zijn en laten wij minstens één hand
uitstrekken om de anderen te ontmoeten en te helpen.
Jezus zegt ook nog: wie zijn leven wil redden zal het verliezen,
maar wie het verliest voor zijn naam, zal eeuwig leven vinden.
Dat is ook de weg van Franciscus van Assisi. Die heeft zijn leven willen verliezen, heeft
er voor gekozen om zijn leven niet langer rond zichzelf te laten draaien maar om
de arme zo centraal te stellen in zijn leven dat hij zelf als arme is beginnen leven. En zo heeft hij eeuwig leven gevonden en is hij
als heilige een voorbeeld geworden voor zoveel mensen.