Welkom

Welkom op de blog van het Land van de Regenboog. Op deze blog vind je wekelijks de tekst van de kinderliturgie tijdens de eucharistieviering van Sant Egidio, elke zondag om 17u in de Sint Carolus Borromeuskerk te Antwerpen.

Het Land van de Regenboog is een internationale beweging van en voor kinderen die zich willen inzetten om samen een betere en meer menselijke wereld uit te bouwen. Kinderen van 5 tot 12 jaar zijn welkom.


Meer info op de website van de gemeenschap van Sant Egidio.

16 september 2018


Js 50, 5-9
Mc 8, 27-35

“Wie is volgens de mensen die Jezus van Nazaret?”. Dat is een heel erg belangrijke vraag – in de tijd van Jezus, en ook nog vandaag. Marcus plaatst deze vraag trouwens letterlijk centraal in zijn evangelie, want we bevinden ons in het achtste hoofdstuk van zestien.  Dat is dus precies in het midden. Het is een beslissende episode. Het verhaal speelt zich af in Galilea, terwijl Jezus rondtrekt in de dorpen rond Cesarea van Filippus. Dit stadje bevond zich vrij ver van Jeruzalem, in bijna volledig heidens gebied. De evangelist lijkt wel te willen aangeven dat het van hier is dat de weg van Jezus naar Jeruzalem vertrekt. Vanaf hier spreekt Jezus “ronduit” met zijn leerlingen, zonder dat iets Hem tegenhoudt. Terwijl ze op weg zijn, ondervraagt Jezus zijn leerlingen over wat de mensen over Hem denken. We zien duidelijk hoe het Jezus zelf is die deze ‘centrale vraag’ van het evangelie stelt: wie is Hij eigenlijk?  Het is alsof Jezus écht wel wil dat zijn leerlingen hierover nadenken. 

We kunnen gerust stellen dat de mening van de mensen overwegend positief blijkt te zijn, en dat ze zelfs raak schiet, althans gedeeltelijk. Ze zijn het er allen over eens dat God de hand heeft in Jezus, maar het oordeel hierover is niet helemaal duidelijk – ondanks de bewondering die ze hebben voor Hem als weldoener en genezer. Daarom laat Jezus de mening van de mensen terzijde, om zich specifiek tot zijn leerlingen te richten: “En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?”. Petrus antwoordt Hem voluit: “ U bent de Messias” (dit is het Hebreeuwse woord voor “gezalfde”, in het Grieks vertaald “Christus”). Dit lijkt het antwoord te zijn dat Jezus wilde horen.

Na deze geloofsbelijdenis, waarin Petrus Hem herkent als de Messias, begint Jezus te spreken over zijn lijdensweg – Hij zal dit nog twee keer doen nadien. Hij legt uit dat de Mensenzoon veel zal moeten lijden, dat Hij verworpen zal worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, ter dood zal gebracht worden en de derde dag zal opstaan uit de doden. Als Petrus deze woorden hoort, neemt hij Jezus apart en begint hij Hem de les te lezen. Hij had de grootheid van Jezus toch erkend?  Zoveel zelfs dat hij Hem de hoogste titel die hij zich kon inbeelden had toegekend, maar hij kon niet aanvaarden dat Jezus zo’n einde tegemoet zou treden.
Hier botsen twee opvattingen over de betekenis van Messias met mekaar: aan de ene kant hebben we de opvatting van Petrus, die gekoppeld is aan kracht, almacht, de komst van een politiek rijk; en aan de andere kant de opvatting van Jezus, getekend door de verlaging van zichzelf tot aan de dood, die zal eindigen met de verrijzenis.

De leerling, die in naam van de anderen Jezus herkend heeft als de Messias, is nu een tegenstander geworden. Jezus kan niet anders dan hem terechtwijzen in het bijzijn van alle andere leerlingen. Met een indrukwekkende hardheid zegt Hij hem: “Weg daar, achter mij, satan!”.
Deze woorden lijken erg op die van het evangelie volgens Matteüs, aan het einde van de bekoringen in de woestijn.  Wanneer de duivel Jezus uitdaagt en zegt dat hij Hem alle koninkrijken van de wereld zal geven indien hij voor hem op de voeten zou vallen… In beide gevallen wordt Jezus ertoe uitgedaagd om een Messias te zijn die heerst over de wereld met strenge hand, maar dat is de aardse macht zoals wij ze kennen. Het is zeker en vast niet gemakkelijk om een Messias te aanvaarden die de weg van het kruis en van de vernedering kiest, terwijl net dit de weg is die God wil voor de Messias.
Jezus roept de menigte bij zich en zegt hun dat iemand, als hij Hem wil volgen, met zichzelf moet breken, zijn kruis opnemen en Hem volgen. En Hij voegt hieraan toe: wie zijn leven zo verliest, zal het redden. Dit alles zal duidelijk worden op de dag van de verrijzenis. Maar nu reeds weten we dat de weg van de dienst aan het evangelie en aan de Heer leidt tot het volle leven.