Spr 9, 1-6
Joh 6, 51-58
Beste vrienden,
“Ik ben het
levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als men van dàt brood eet, zal
men leven in eeuwigheid. En het brood dat ik al geven, is mijn vlees, voor het
leven van de wereld,” zegt Jezus. Zijn luisteraars herinneren zich de tekst in
de Bijbelse die we in de eerste lezing hebben gelezen, waarin de vriendschap
met God wordt uitgedrukt met het beeld van een feestmaal.
Er staat
geschreven dat de wijsheid haar tafel heeft gedekt en iedereen uitnodigt: “Kom,
eet mijn brood en drink de wijn die ik gemengd heb. Laat je onverstand varen en
jij zult leven en de weg van het inzicht betreden”. Met het beeld van het
feestmaal neemt Jezus de woorden van de Schrift over en Hij doet ze meteen ook
uitkomen.
Hij zegt dat
Hij zelf, zijn eigen lichaam, het brood van het feestmaal is. “Hoe kan hij ons
zijn vlees te eten geven?”. De joden beginnen te discussiëren over de betekenis
van zijn woorden. Maar Jezus, die weet wat ze denken, herhaalt het nog een keer:
“Waarachtig, Ik verzeker u: als u het vlees van de Mensenzoon niet eet, als u
zijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u”.
Deze woorden
van Jezus zijn erg concreet, ze lijken zelfs ruw en dagen uit. ‘Zijn vlees en
zijn bloed’ betekent de hele mens, de hele persoon, zijn hele leven, zijn hele
geschiedenis. Jezus biedt zichzelf aan zijn luisteraars aan, op de meest
realistisch mogelijke manier, een manier die alle mensen kunnen begrijpen: Hij
biedt zichzelf aan als voedsel voor iedereen.
Jezus wil
niets voor zichzelf houden en geeft zijn hele leven voor de mensen. Dat is
eigenlijk wat de eucharistie voor ons is.
Paulus zegt aan de christenen van Korinte: “De beker van de zegening,
die wij zegenen, geeft ons gemeenschap met het bloed van Christus. En het brood
dat wij breken, geeft ons gemeenschap met het lichaam van Christus” (1 Kor 10,
16).
Dat moet ons
doen nadenken over de manier waarop wij de eucharistie benaderen. Hoe vaak zien
wij de schoonheid en de zoetheid van dit mysterie van liefde niet meer? Een
mysterie van liefde dat zo groot is dat het ieder van ons zou moeten doen
denken dat wij onwaardig zijn het te ontvangen.
Het is een
waarheid die we vaak vergeten. Het is de Heer die ons tegemoet komt; Hij is het
die zo dicht bij ons komt dat Hij zich tot voedsel en drank maakt. De houding
waarmee wij de eucharistie moeten naderen moet die zijn van de bedelaar die
zijn hand ophoudt, die bedelt om liefde, om genezing, om troost en om hulp.
Oude
verhalen vertellen over een vrouw die naar een woestijnvader gaat en hem
opbiecht dat ze overvallen wordt door verschrikkelijke verleidingen en er vaak
door overweldigd wordt. De heilige monnik vraagt haar hoe lang ze al niet ter
communie is gegaan. Ze antwoordt dat ze al verschillende maanden de heilige eucharistie
niet heeft ontvangen. De monnik antwoordt haar met ongeveer deze woorden:
“Probeer eens even lang niets te eten, en kom dan terug om me te vertellen hoe
je je voelt”. De vrouw begreep wat de monnik haar wilde zeggen en begon
regelmatig ter communie te gaan.
De
eucharistie is het onmisbare voedsel voor het leven van de gelovige, het is het
leven zelf, zoals Jezus zegt als afsluiting: “Zoals Ik leef uit de Vader, de
Levende, die Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich met Mij voedt, leven
uit Mij”. Het enige wat wij dan moeten doen is die uitnodiging beantwoorden en
de zoetheid en kracht van dit brood proeven dat de Heer ons gratis en
overvloedig blijft geven.