1 Kon 19,
4-8
Joh 6,
41-51.
Wanneer Jezus
zegt: Ik ben het brood, praat Hij eigenlijk over het verhaal in de Oude
Testament wanneer Mozes het volk door de woestijn leidt na de vlucht uit
Egypte. Jezus praat over het manna dat
uit de hemel werd gegeven aan het volk Israël in de woestijn. Hij zegt: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is
neergedaald’. De aanwezigen die dit horen, beginnen te morren.
De mensen
begrijpen het niet. Hoe kan hij over
zichzelf zegen dat hij het brood is dat uit de hemel komt! Ze kennen hem toch! Het is de zoon van Jozef en Maria, hij is
opgegroeid tussen hen.
Hoe kan dit
de redder van de mensen zijn? Hetzelfde
zouden we vandaag kunnen zeggen over de kerk.
Hoe is het mogelijk dat een arme christelijke gemeenschap, met alleen
kwetsbare sacramentele tekens en een klein boek als de Schrift, instrument van
verlossing kan zijn?
En toch is
in dit mysterie het hart van ons geloof verborgen: het Woord dat de wereld
heeft geschapen kiest menselijke woorden om zich te openbaren; degene die alles
heeft geschapen is ‘echt’ aanwezig in een beetje brood en wat wijn; de Heer van
de hemel en de aarde is daar aanwezig waar twee of drie verenigd zijn in zijn
naam. “Ik ben het brood om van te leven. Uw voorouders hebben in de woestijn
het manna gegeten, en toch zijn ze gestorven. Zo is het niet met het brood dat
uit de hemel neerdaalt: wie daarvan eet zal niet sterven”.
Ons probleem
is dat wij deze woorden te vaak hebben gehoord, waardoor wij bijna niet meer
kunnen begrijpen dat er in deze woorden een kracht schuilt die in staat is om
alles te veranderen. Zoals het manna de redding was voor de Israëlieten, zo is
Jezus de verlossing voor de mensen. “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel
is neergedaald. Als men van dàt brood eet, zal men leven in eeuwigheid. En het
brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld”.
Wie zich verbindt
aan Jezus – wie zijn vlees eet – heeft het eeuwig leven. Het evangelie zegt
niet ‘zal hebben’ maar ‘heeft’ nu al het eeuwig leven, ontvangt nu al het leven
dat niet eindigt – in het evangelie volgens Johannes is ‘eeuwig leven’ synoniem
voor ‘goddelijk leven’.
Het leven
van de kerk, zoals het leven van elke gelovige, wordt gevoed door het “brood
dat uit de hemel neerdaalt”.
Het verhaal
van Elia is al een afbeelding van dit mysterie. De profeet wordt vervolgd door
koningin Jezebel en moet vluchten. Na een ontsnapping raakt hij vermoeid en
verdrietig verlangt hij naar de dood. Terwijl zijn krachten, in het bijzonder
van zijn geest, verminderen, daalt een engel af uit de hemel, wekt hem uit zijn
slaap en zegt hem: “Sta op en eet”.
Elia ziet
een koek aan zijn hoofdeinde en eet die op. Maar opnieuw valt hij in slaap. De
engel moet hem een tweede keer wakker maken, alsof deze passage wil zeggen dat
het nodig is om altijd door de engel gewekt te worden en het ‘brood van het
leven’ te eten.
Niemand mag denken
dat hij dit brood niet nodig heeft, dat hij zelfstandig genoeg is zonder,
iedereen moet gevoed worden. “Gesterkt door dat voedsel liep hij veertig dagen
en nachten, tot hij de berg van God, de Horeb bereikte” staat er op het einde.
De profeet
maakt de reis van het volk Israël door de woestijn tot aan de berg waar Mozes
God ontmoette. Het is het beeld van de pelgrimsreis van elke gelovige.
Jezus, het
levend brood dat uit de hemel is neergedaald, wordt ons voedsel om ons te
ondersteunen op weg naar de berg van de ontmoeting met God.