Hand 2, 14.36-41
Joh
10, 1-10
Vandaag lezen we in de handelingen van de apostelen hoe
Petrus op Pinksteravond, vervuld van de Heilige Geest, aan de menigte zegt: Voor heel het huis van Israƫl moet dus
onomstotelijk vaststaan, dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die
Jezus, die gij gekruisigd hebt.
Petrus wil niet zozeer de joden beschuldigen van de dood
van Jezus, hij beschuldigt iedereen, elke mens, ook wij, ook zichzelf. Niemand heeft zich verzet tegen het onrecht
dat Jezus werd aangedaan, niemand heeft ingegrepen. Iedereen is dus mede verantwoordelijk. Sommigen waren bang, anderen onverschillig,
sommigen hebben hem verraden, anderen waren verstrooid.
Uiteindelijk probeert iedereen zijn eigen hachje te
redden, zijn eigen rust te vinden en vergat iedereen dat het Jezus was die
onschuldig veroordeeld werd.
De enige die zichzelf niet heeft willen redden, is juist
die Jezus. En daarom is God Hem komen
redden door de Verrijzenis. Als Petrus
over de dood en de verrijzenis van Jezus spreekt, zijn de mensen diep getroffen
en vragen ze wat ze kunnen doen.
Het antwoord is ‘zich laten dopen’, maw leerling worden
van deze Jezus. Zijn werk in de wereld
verderzetten, zijn armen en benen worden, zijn liefde voor de zwaksten beleven
en doorgeven.
De toehoorders vragen: wat moeten wij doen? WIJ. Ze
voelen zich persoonlijk betrokken, ze hebben door dat ze niet op dezelfde
manier kunnen blijven leven als voordien.
Ze vragen niet: wat moeten zij doen, de anderen. WIJ.
Het betekent dat ze begrijpen dat het God is die groot en
machtig is en niet zijzelf. In onze
wereld wordt er zelden gesproken over de grootheid van God. Wij kijken vooral naar onze eigen grootheid,
of naar de prestaties van anderen.
In een wereld waar er zo weinig over God gesproken wordt,
roept Petrus ons op om ons hart te bekeren.
Om onze blik op te richten naar God, weg van onszelf.
Gedoopt zijn, betekent je laten onderdompelen in het
mysterie van Jezus, een trouwe leerling van hem zijn die hem volgt en naleeft.
Ja, Jezus volgen, de goede herder, dat is onze taak. Het evangelie heeft het over een
schaapskooi. Er zijn er die langs
zijwegen proberen binnen te komen, uit eigenbelang of hebzucht. Jezus beschrijft hen als dieven of bandieten,
die misbruik maken van de nacht, van de schrik en de zwakte, om het hart van de
leerlingen weg te roven van God.
Deze bandiet kan een hard woord zijn, en mens of eender
wat je hart leegrooft, omdat het je hart wil weghouden van de herder, van zijn
liefdesplan.
Maar de herder van de schapen komt binnen langs de
deur. Tijdens zijn eerste verschijningen
waren de leerlingen bang van Jezus omdat hun hart gesloten was. Maar nu gaat de deur open en Jezus komt
binnen om vreugde te brengen.
Zoals de leerlingen van Emmaus zeiden: brandde ons hart
niet toen Hij met ons sprak?
Dat is het woord van Jezus die Maria bij naam noemt
wanneer ze naar het graf gaat en hem ontmoet in de tuin, het woord dat tegen
Thomas zegt dat hij niet langer ongelovig moet zijn, maar gelovig.
Het woord dat 3 keer aan Petrus vraagt: Heb je mij lief? Hoe dan mijn kudde.
Het woord dat 3 keer aan Petrus vraagt: Heb je mij lief? Hoe dan mijn kudde.
Laten wij luisteren naar dit Woord, ons hart erdoor laten
raken en trouwe leerlingen van Jezus zijn die zijn liefde in de wereld brengen.