1 Sam 16, 1.4.6-7.1-13
Joh 9, 1-41
Deze zondag wordt laetare genoemd, de zondag van de
blijdschap. De kerk nodigt ons uit om de
strengheid van de veertigdagentijd te doorbreken en blij te zijn omdat we ons
verheugen op de Verrijzenis van Jezus.
De paarse kleur van de vasten, maakt plaats voor
feestkleuren. Deze dag is een voorsmaakje van Pasen. En toch geeft de wereld
vandaag ons niet veel redenen om blij te zijn.
Er zijn nog zoveel oorlogen, nog zoveel mensen op de vlucht, nog zoveel
mensen die sterven van de honger. Er
zijn terroristische aanslagen, geweld, vijandschap…
Er zijn nog zoveel armen en zwakken die aan hun lot
worden overgelaten. En toch dringt de
liturgie vandaag aan: Wees verheugd!
De reden voor deze vreugde komt niet uit deze wereld, ze
komt van Jezus. Hij die de dood
overwonnen heeft en ons allemaal hoop geeft en toont dat niets onmogelijk is.
Vandaag lazen we het verhaal van de blindgeborene. Deze man was al zo lang blind en hij zat
altijd aan de kant van de weg te bedelen.
De rest van zijn leven zou er waarschijnlijk exact hetzelfde hebben
uitgezien. Hij had er zich al bij neergelegd dat hij elke dag aan de kant van
de weg zou zitten en zijn hand zou uitsteken om er door anderen iets te laten
inleggen.
Hijzelf en de anderen dachten niet dat er ooit iets zou
kunnen veranderen. Hij had
waarschijnlijk al zoveel mensen weten voorbijlopen, die niets aan zijn leven
hadden verandert of die hun weg hadden verdergezet zonder zelfs maar op hem te
letten.
Maar op een dag hield er iemand halt, het is Jezus. Toen Jezus deze blindgeborene zag, hield hij
meteen halt. De evangelist vertelt hoe
de leerlingen direct vragen aan Jezus waarom deze man blindgeboren is? En ze vragen zelfs nog meer: is het zijn
eigen schuld of de schuld van zijn ouders?
Voor de leerlingen was deze blinde man een ‘geval’ om
over te discussiëren. Volgens de joden
kwam ongeluk altijd voort uit een zonde die iemand begaan had. Ze geloofden dat God de mensen strafte
naargelang wat ze hadden foutgedaan.
Het probleem is hoe de leerlingen kijken naar die
man. Hij interesseert hen eigenlijk niet
als mens, ze kijken zonder medelijden.
Wat hen interesseert, is de theorie, de principes.
De leerlingen kijken niet zoals Jezus kijkt, Hij kijkt op
een heel andere manier. En Jezus
antwoordt hen kordaat: ‘niet aan zijn eigen zonde, en evenmin aan die van zijn
ouders.
God wil de mensen niet expres zwak maken. Jezus wil aan deze blinde man, aan de
leerlingen en aan ons allemaal tonen wat Gods houding is tov het kwade,
tegenover de gebreken van mensen.
Terwijl velen deze man gewoon voorbijlopen, houdt Jezus
halt en is hij ontroerd als hij deze man ziet.
Hij gaat naar hem toe en raakt hem teder aan. Hij neemt wat stof, maakt het nat met zijn
speeksel en smeert het op de ogen van de man.
Dat is een gebaar waarover is nagedacht. Jezus raakt de man aan en met deze aanraking
begint de genezing. God geneest in de
concrete nabijheid, in de aanraking, in de kracht van de liefde en het
medelijden.
Nadien zegt hij dat de blinde zich moet gaan wassen en
hij komt terug en kan zien. Het mirakel
is gebeurd door dit gebaar van tederheid en door de gehoorzaamheid van de man
die zich gaat wassen zoals Jezus het hem gezegd heeft. De man luistert naar de woorden van Jezus en
is genezen.
Jezus wil ook onze ogen openen, ook al denken wij vaak
dat we kunnen zien. Maar we zijn blind
voor de armen, voor het lijden in de wereld.
Jezus leert ons medelijden, leert ons aan te raken en leert ons de
kracht van zijn woord te gehoorzamen.
Maar dit verhaal leert ons nog meer. Het leert ons op een
standvastige manier te getuigen. Want de
mensen geloven niet meteen dat de man is genezen van zijn blindheid. Er ontstaat een heel proces met veel vragen,
aan de man, aan zijn ouders….
De mensen zouden blij moeten zijn voor deze man, maar ze
worden zelfs boos op hem. De farizeeërs
hadden het moeilijk met zo’n
veranderingen, ze jagen de man zelfs weg.
Maar Jezus laat de man niet in de steek, hij gaat zelfs
naar hem op zoek om hem te benadrukken hoe groot zijn liefde is, een liefde die
niemand in de steek laat.
Als Jezus de man terugvindt, vraagt Hij hem: Gelooft Gij
in de mensenzoon? Het is een vraag naar
vriendschap. En de blinde antwoordt:
Heer wie is dat? Dan zal ik in Hem
geloven. Het is de vraag van deze
veertigdagentijd. Wie is de
mensenzoon? Het is degene die met u
spreekt. En dan zeggen wij vandaag samen
met die blinde man: Heer, ik geloof.