Welkom

Welkom op de blog van het Land van de Regenboog. Op deze blog vind je wekelijks de tekst van de kinderliturgie tijdens de eucharistieviering van Sant Egidio, elke zondag om 17u in de Sint Carolus Borromeuskerk te Antwerpen.

Het Land van de Regenboog is een internationale beweging van en voor kinderen die zich willen inzetten om samen een betere en meer menselijke wereld uit te bouwen. Kinderen van 5 tot 12 jaar zijn welkom.


Meer info op de website van de gemeenschap van Sant Egidio.

6 november

Zondag 6 november: 32ste zondag van de tijd door het jaar

2 Tes 2, 16-3,5
Lc 20, 27-38

Deze week vierden we het feest van Allerheiligen en dat van Allerzielen.  Momenten waarin we herdachten wie gestorven is en wie in het Rijk der Hemelen ons voorgaan als heiligen, omdat ze met hun leven een voorbeeld waren van de liefde van God tot het uiterste.

Vandaag begint de liturgie nog een keer over het thema van het geheim van het leven na de dood op. Zonder twijfel houdt de vraag naar het hiernamaals telkens weer de geschiedenis van de mensheid in de ban.

De sadduceeën waren een religieuze beweging van slimme mensen, die de kwestie hadden beslecht door te beweren dat er geen opstanding na de dood bestaat.
De tekst uit het evangelie brengt verslag uit van een discussie waarin de sadduceeën Jezus willen bewijzen dat het geloof in de opstanding, dat ook de farizeeën deelden, onaanvaardbaar is en dat het belachelijke gevolgen heeft.

Ze nemen het onmogelijke voorbeeld aan van een vrouw, die door de door Mozes ingevoerde wet zeven broers na elkaar moest huwen, omdat de ene na de andere gestorven was zonder kinderen na te laten. Nadien stierf ook de vrouw. Dan vragen de sadduceeën Jezus: “Wiens vrouw zal zij nu zijn bij de opstanding?” Voor hen is het al een uitgemaakte zaak dat Jezus’ antwoord niet anders dan belachelijk kan zijn.
Vandaag stellen wij zulke vragen niet meer. In het beste geval geven we de raad om te zwijgen over wat we niet zien en over wat we niet kennen.

Vaak wordt gezegd: “Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen.” Met andere woorden: of er leven na de dood is of niet en hoe dat eruit ziet of niet uitziet, daarover zouden we er beter het zwijgen toe doen, want niemand kan hier uit eigen ervaring spreken.

Hoewel wij christenen dit niet geloven, hebben we toch ook onze reserve tegenover oppervlakkige voorstellingen die hier en daar opduiken. Als wij over het hiernamaals spreken, doen we dat niet op grond van eigen ervaring of van fantasierijke voorstellingen, maar alleen op grond van het woord van God.

Dit woord, dat “in het begin bij God was” (Joh 1, 1) en dat te midden van ons gewoond heeft, neemt voor de ogen van onze geest en van ons hart de sluier weg die ons van de eeuwigheid scheidt. Immers hoe vertrouwder ons het woord wordt, hoe meer we het beginnen te verstaan, zodat we ten minste een beetje een inkijk hebben in het geheim dat het verbergt.

De apostel Paulus schrijft: “Nu kijken wij nog in een spiegel, we zien raadselachtige dingen, maar straks zien we van aangezicht tot aangezicht” (1 Kor 13, 12).
Als ik een beeld moest gebruiken om het verband tussen onze wereld en de eeuwigheid voor te stellen, zou ik dat zo doen: het lijkt op het leven van een kind in de moederschoot en het leven na de geboorte. Wat kan een kind in de buik van zijn moeder van het leven daarbuiten bevatten? Zo goed als niets. Wat kunnen wij zo ook over het leven na de dood zeggen? Niets, als het woord van God ons niet te hulp kwam.

Zo wordt in het antwoord van Jezus aan de sadduceeën de sluier een beetje opgelicht: “De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, maar zij die waardig zijn bevonden om deel te krijgen aan de andere wereld en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet uitgehuwelijkt. Ze kunnen immers niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk, en als kinderen van de opstanding zijn het kinderen van God”.

De eigenschappen van de wereld van de opstanding staan haaks op die van onze wereld, want na de opstanding houdt het leven niet meer op, het heeft geen begin en geen eind meer, er hoeft niet meer omwille van het nageslacht gehuwd te worden en er zal geen dood meer zijn. Het is een leven van verbondenheid met God en met elkaar, zonder tranen, bitterheid of zorgen.

Maar de tegenstelling tussen “de kinderen van deze wereld” en “de kinderen van de opstanding” heeft niet enkel betrekking op het hiernamaals. Als wij nu al kinderen van de opstanding zijn, dan bestaat de tegenstelling reeds in onze tijd.
Dan betekent het niets anders dan het onderscheid tussen de wereld en het evangelie, tussen het leven naar het woord van God en het leven naar onze eigen kleine gewoonten.
Het is heel eenvouding,  het paradijs begint al op aarde, als wij proberen naar het evangelie te leven. Het woord van God is de gist die het deeg van ons leven doet rijzen, het is het zaad van onsterfelijkheid en onvergankelijkheid dat in de kleine akker van ons hart gezaaid werd.

Het is aan ons om nu reeds de gist zijn werk te laten doen, om het zaad tot wasdom te laten komen. Op die manier begint het paradijs al vandaag. In tegenstelling daartoe bouwen we met eigen handen de hel voor onszelf en voor de anderen als we ons ver houden van het evangelie of het zelfs afwijzen.


Als het evangelie wortel schiet en tekenen van liefde ontkiemen – ook al zijn ze nog maar klein – dan wordt het eeuwige leven al zichtbaar. Daarom zeggen wij in de geloofsbelijdenis “ik geloof in het eeuwig leven”, in het leven dat niet eindigt, en niet “ik geloof in het hiernamaals”. Vandaag al kunnen wij het paradijs beleven.