Dt 30, 10-14
Lc 10, 25-37
Deze zondag
staat in het teken van de barmhartigheid. In het evangelie dat we vandaag
hoorden vertelt Jezus de parabel van de Barmhartige Samaritaan. Een belangrijk verhaal in dit Jubeljaar van
de barmhartigheid.
Een
wetgeleerde ondervraagt Jezus over de redding. Dat is een vraag die wij onszelf
vaker zouden moeten stellen. Wij denken niet meer zo vaak na over onze redding of
we denken dat het vanzelfsprekend is, terwijl dat niet zo is.
Hij vraagt:
“Rabbi, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Deze vraag stelden ook anderen aan Jezus,
denken we aan de rijke jongeling. Als Jezus antwoordt met het belangrijkste
gebod van de liefde, probeert de wetgeleerde zich te rechtvaardigen: “Ja maar,
wie is mijn naaste?”
Jezus
antwoordt met een parabel, die van de Barmhartige Samaritaan, omdat Hij wil dat
de vraagsteller het ten volle, zonder dubbelzinnigheden zou begrijpen.
Hij spreekt
over een weg die van Jeruzalem naar Jericho gaat. Iedereen kende deze weg. Hij
vertelt iets wat waarschijnlijk wel vaker gebeurde: een man, die deze
gevaarlijke weg in zijn eentje had genomen, wordt beroofd, mishandeld en
halfdood langs de kant van de weg achter gelaten. Deze man was alleen, maar in
hem kunnen we vele anderen herkennen: mannen en vrouwen, kleine en grote
mensen, jongeren en ouderen, die halfdood langs de kant van de wegen van deze
wereld worden achtergelaten.
Maar er zijn
ook de miljoenen vluchtelingen die hun land ontvluchten, de
terdoodveroordeelden die alleen in hun cel zitten, hele volkeren zijn het
slachtoffer van oorlog en worden aan de rand van de geschiedenis gelaten, alle
mensen die sterven van honger of marteling, geweld of eenzaamheid.
Deze weg is
lang. En er zijn helaas veel priesters en levieten die hun weg verderzetten
zonder halt te houden, die oversteken en niet aan de kant van de armen blijven.
Het evangelie merkt op dat deze twee langs “dezelfde weg” passeerden, om te
zeggen dat deze halfdode man geen onbekende was en niet zo ver van hen af was
dat ze hem niet hadden kunnen opmerken.
Ook wij
kennen de armen, de televisie en de kranten spreken over hen, ze zijn niet ver.
En toch gaan wij naar de overkant, zijn we enkel bezig met onze eigen zaken,
maken we ons druk om kleine dingen…
De priester
en de leviet zien enkel zichzelf graag. Het is te gemakkelijk om te denken dat
ze naar de tempel moesten en dat ze zich dus “niet konden vuil maken” aan die
gewonde man. Ze wisten wel dat er armen waren, en misschien hadden ze al eens
een van de armen bij de tempel geholpen. Maar op die weg konden ze niet halt
houden.
Bovendien,
wie was die vreemdeling wel? Hij sprak misschien hun taal niet, het was
tenslotte een vreemdeling. Bij het zien van die man komen er heel wat
bedenkingen in hen op! En ze houden niet halt, want de bekommernis om zichzelf
en de eigen veiligheid komt altijd eerst.
Wie enkel
aan zijn eigen gevoelens denkt, heeft geen medelijden met de anderen. Wij weten
zelf ook wel hoe moeilijk het is om mee te leven met de anderen! De priester en
de leviet lieten zich niet raken, en zo bleef die halfdode man alleen achter.
Gelukkig
kwam er een Samaritaan voorbij die medelijden had met deze halfdode man, van
zijn paard kwam, naar de man ging, hem de eerste zorgen toediende en hem naar
een herberg bracht. Vele christelijke generaties hebben in deze Samaritaan, die
inging tegen de onverschilligheid van de wereld, Jezus zelf herkend, want zoals
geschreven staat, verzorgde Hij vele noodlijdenden en had Hij medelijden met de
vermoeide, afgetobde menigten, die waren als schapen zonder herder. Jezus is de
medelijdende, inderdaad.
En aan de leerlingen
van elke tijd, ons inbegrepen, laat Hij zijn medelijden als erfenis opdat ook
wij op straat halt zouden houden bij al wie nood heeft aan redding. Hij heeft
ons gedurende heel onze geschiedenis getoond waar er halfdode armen langs de
kant van de weg liggen. Hij heeft ons geleerd halt te houden bij hen, Hij heeft
onze ogen geopend zodat wij ons niet op onszelf zouden terugplooien.
Hij heeft zo
vaak armen tot voor onze deur gebracht zodat wij hen zouden opnemen. Ja, de
herberg uit het evangelie, waar de Heer die halfdode man heen brengt, is de
gemeenschap van de leerlingen. Jezus vertrouwt ons, herbergiers, die halfdode,
uitgeputte, gewonde man toe. En Hij blijft elke dag opnieuw herhalen: “Zorg
voor hem!” En dat niet alleen. Hij geeft ons ook twee goudstukken. Ja, twee
goudstukken van het medelijden van Jezus volstaan om de zwakken te helpen, te
troosten en te genezen. En hij voegt er nog aan toe: “Als u nog meer kosten
moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden”
Er is nood
aan meer medelijden, Jezus zal het ons zelf blijven geven; wat telt, is om zelf
altijd klaar te staan aan de deur, aandachtig voor de Samaritaan die aanklopt.
Dat is de
zin van ons leven als christenen in de wereld: om die herberg uit het evangelie
te zijn, een school van medelijden en liefde, die de armen en de zwakken
opneemt.
De Heer
vertrouwt ons deze mensen toe en behoedt ons zo voor het trieste lot van die
priester en die leviet, kille en ongelukkige mensen. Hij maakt ons deelgenoot
aan zijn liefde en het feest in de herberg. Het is het feest van de nederigen
en de zwakken, die de Heer heeft samengebracht.
Op deze
zondag komt de Barmhartige Samaritaan weer in ons midden; Hij keert terug als
een meester van liefde, zodat iedereen zijn spoor zou leren volgen, zijn handen
opent om de twee goudstukken te ontvangen en zijn hart opent om zijn medelijden
te beleven.
Zo zal de
uitnodiging van het evangelie nog sterker weerklinken: “Doe dan voortaan net
als hij!”