Gal 1, 11-19
Lc 7, 11-17
Beste vrienden
Het
evangelie toont ons Jezus op zijn weg langs de straten en de pleinen van zijn
land, gevolgd door de leerlingen en een grote menigte. Het is een scène die we
vaak terugzien bij de evangelisten. Deze reizen van Jezus zijn geen
verplaatsingen die Hij maakt voor zijn eigen tevredenheid, of om nieuwe dingen
te ontdekken of om op avontuur te gaan.
De
evangelisten beschrijven hoe van het begin van het openbaar leven van Jezus de
reden voor zijn tocht langs de straten van de mensen ontstaat uit “medelijden”
met de menigte “omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder
herder”. Daarom schrijft Matteüs: “ Hij trok alle steden en dorpen rond,
terwijl Hij in hun synagogen onderricht gaf, de goede boodschap van het
koninkrijk verkondigde, en elke ziekte en elke kwaal genas”.
De passage
uit het Evangelie volgens Lucas vertelt ons hoe Jezus bij het stadje Naïn komt.
Bij de stadspoort ontmoet hij een andere menigte: mensen die een arme weduwe,
die haar enige zoon verloren had, naar het kerkhof vergezellen.
Jezus gaat
haar niet voorbij, hij zet “zijn eigen” weg niet verder zoals wij vaak doen.
Of, zoals toen gebeurde, gaan we aan de kant staan om de menigte door te laten
en zetten onze weg daarna verder.
Jezus kijkt
naar die menigte en ziet de weduwe wanhopig wenen omdat ze haar enige zoon
kwijt is. En Hij houdt halt. Hij wordt bewogen door een groot “medelijden”. De
term “medelijden” is vandaag een flauw begrip geworden; het is een arm, haast
verachtelijk gevoel geworden, zeker niet krachtig en sterk zodat het ons doet
halt houden bij wie pijn lijdt.
En toch
staat het medelijden centraal in de hele Bijbel. De Schrift spreekt van de
eerste tot de laatste bladzijde over het medelijden van God, die vanuit de
hemel op aarde gekomen is om de mensen te ontmoeten en hen te redden uit de
macht van het kwade en de dood.
De term
“medelijden” heeft in de Schrift een sterke betekenis: het is een liefde die
ervoor zorgt dat je uit jezelf treedt om de anderen op te merken, waardoor je
de anderen meer dan jezelf liefhebt, een liefde die je ertoe brengt je leven te
geven voor dat van anderen. Dat is het medelijden waardoor de Heer bewogen
wordt en dat zijn hoogtepunt bereikt wanneer Hij zijn Zoon stuurt.
Medelijden
is een sterk gevoel, dat de geschiedenis verandert, dat de geschiedenis in
beweging zet naar het goede, dat het kwade verslaat. Dat is wat er die dag
gebeurt aan de stadspoorten van Naïn.
Jezus doet
de rouwstoet halt houden en richt zich rechtstreeks tot de jongen op de
lijkbaar: “Jongeman, ik zeg je: sta op!” Als de jongen de stem van Jezus hoort,
veert hij op, gaat op het bed zitten en begint te spreken.
Het woord
van Jezus wekt nieuw leven op, doet mensen opstaan uit de wanhoop en een leven
dat dood lijkt. Hoe is dat mogelijk? Omdat deze woorden overlopen van
barmhartigheid, betrokkenheid, gezelschap, intense liefde. Het is onmogelijk
eraan te weerstaan.
Die jongen
heeft ernaar geluisterd en ook al was hij dood, toch veerde hij recht. Ook de
honderdman van Kafarnaüm zei aan Jezus: “Spreek een woord en mijn kind zal
beter worden.” En dat gebeurde ook. Het woord van Jezus is sterk omdat het vervuld
is van liefde en medelijden.
De
evangelist vertelt ons niet wat de jongen aan Jezus zei, aan zijn moeder, aan
de menigte, maar dat is eigenlijk niet waar het op aan komt. Waar het om gaat,
zijn de woorden van Jezus. De christenen moeten deze woorden blijven herhalen
met dezelfde liefde waarmee Jezus ze heeft uitgesproken.
In onze
wereld vandaag leren wij vooral dat iedereen eerst moet denken aan zijn eigen
zaken. Zelfs binnen families is iedereen soms enkel met zichzelf bezig. We
moeten het medelijden van Jezus opnieuw ontdekken dat ons ertoe brengt ons in
te laten met het leven van de zwaksten.
Bidden wij
dan voor al wie zwak is, arm of alleen.
Bidden wij voor al wie op de vlucht is, voor wie leeft in oorlog en geweld.