Zach 12,
10-11
Lc 9, 18-24
“Wie zeggen
de mensen dat Ik ben?” Dat vraagt Jezus aan zijn leerlingen in Caesarea
Filippi. De evangelist vertelt niet waar dat gebeurt, maar legt wel uit in
welke situatie Jezus deze woorden tot zijn leerlingen richt, namelijk terwijl
“Hij aan het bidden was, alleen zijn leerlingen waren bij Hem”.
En er zij
verschillende antwoorden: “Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer
anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan”. Elk van deze oude
profeten had zo zijn eigen volgelingen.
Jezus lijkt
echter niet wakker te liggen van wat de mensen van Hem vinden; Hij is wel
bekommerd om wat de leerlingen over Hem denken. Als we het volgende verhaal uit
het evangelie lezen, begrijpen we ook waarom. Jezus staat aan de vooravond van
een moeilijke reis naar Jeruzalem. Hij weet ondertussen maar al te goed dat
zijn prediking zal botsen met de religieuze gezagsdragers – de oudsten en de
belangrijkste priesters – en de spirituele leiders – de schriftgeleerden – die
Israël bestuurden.
Hij denkt
vast terug aan de talrijke teksten van het Oude Testament die spreken over de
lijdende dienaar of over de “doorstoken” rechtvaardige, zoals we gehoord hebben
in de lezing van de profeet Zacharia. Jezus weet wat hem te wachten staat, maar
de leerlingen helemaal niet.
Daarom gaat
Jezus niet in op de reacties van de mensen en vraagt hij meteen aan de
leerlingen: “En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”. Dat is de centrale
vraag van deze passage. Die peilt duidelijk naar hun ideeën, maar vooral naar
het feit of we met ons hart bij Hem zijn. Petrus antwoordt in naam van
iedereen: “de Messias van God”. Ook al is nog niet alles duidelijk in de geest
van Petrus, hij is wel duidelijk over het feit dat Hij Jezus graag ziet. Het is
ondertussen duidelijk dat Jezus voor de leerlingen niet alleen een meester is
die hen iets leert, Hij is ook hun vriend, hun toeverlaat, hun leven, hun
redder.
Het gesprek
dat zich tussen Jezus en de leerlingen ontspint, is dan ook geen gesprek dat je
zou kunnen verwachten in een bepaalde organisatie, maar lijkt eerder op een
gemoedelijk, vertrouwelijk gesprek.
Jezus is
openhartig en vertrouwt zijn beste vrienden toe wat Hem te wachten staat in
Jeruzalem. Hij is immers niet op aarde gekomen om zijn eigen wil te volbrengen,
maar die van de Vader, wat dat ook inhoudt. De “vertrouwelijke” aankondiging
van zijn lijden, dood en verrijzenis was ongetwijfeld een grote schok voor het
kleine groepje leerlingen.
Maar Jezus
weet goed dat dit de essentie is van zijn evangelie en voor niets ter wereld
zal Hij eraan verzaken. Meer nog, ieder die Hem wil volgen, moet dit
aanvaarden.
Daarom
blijft Hij met de leerlingen spreken en stelt hun enkele aanwijzingen voor over
hoe ze Hem kunnen volgen. De eerste en fundamentele voorwaarde is dat ze zich
volledig aan Hem toevertrouwen. Jezus wil dat zijn leerlingen Hem niet alleen
uiterlijk volgen, maar met heel hun hart: niet halfslachtig, maar helemaal.
Jezus vraagt
een sterke band, sterker dan de natuurlijke band die ieder van ons met zijn
ouders, zijn kinderen, zijn man of vrouw heeft, sterker dan de band die ieder
met zichzelf heeft, met zijn eigen zaken en zijn eigen belangen. De sterke term
“haten” moet uiteraard goed begrepen worden, maar het blijft straffe taal. En
dat kan niet anders.
De kracht
van deze term mag niet afgezwakt worden. Jezus vraagt met aandrang dat we Hem
boven alles zouden liefhebben; Hij eist dat Hij op de eerste plaats komt. Dat
betekent dat ieder van ons keuzes moet maken, te beginnen bij ons eigen hart.
Dit is de plek waar wij beslissen aan wie wij ons leven toevertrouwen: ofwel
aan onszelf, aan onze carrière, aan bepaalde afgoden, ofwel aan de Heer. Als je
beslist aan iets te verzaken, vraagt dat altijd een inspanning, een offer; soms
gaat dat zelfs gepaard met een ware strijd.
Elke
leerling moet die voeren. De woorden van de Heer richten zich niet tot een
bepaalde categorie mensen – priesters, kloosterlingen, zusters – maar tot alle
christenen, to ieder die ervoor kiest om Jezus te volgen. Jezus volgen is in de
eerste plaats een daad van affectie: Jezus volg je met je hart, door Hem graag
te zien, aan Hem te denken, met Hem te spreken, Hem voor ogen te hebben, te
doen wat Hij vraagt.
Jezus volgen
is dus de kern van de boodschap van het evangelie. De ervaring van Jezus en
zijn levensstijl zijn dus de levensnorm voor elke christen, iets waar niet van
mag worden afgeweken. Jezus volgen betekent beschikbaar zijn om zijn weg te
volgen, ook al word je daardoor scheef bekeken, niet begrepen of zelfs
uitgescholden.
Maar aan het
einde wacht je de verrijzenis, de volheid van het leven. Jezus verbindt de
leerling met zijn persoonlijk lot. Hij zegt: “De weg die ik insla, is ook
jullie weg”. En Hij besluit met een zin die ons vreemd in de oren klinkt, maar
die de synthese van zijn leven is: “Want wie zijn leven wil redden, zal het
verliezen, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden”. Wie zijn
leven “verliest”, of wie het geeft om Jezus te volgen, zal gered zijn. Wie dus
niet langer alleen voor zichzelf leeft, zal het échte ware leven vinden.