Welkom

Welkom op de blog van het Land van de Regenboog. Op deze blog vind je wekelijks de tekst van de kinderliturgie tijdens de eucharistieviering van Sant Egidio, elke zondag om 17u in de Sint Carolus Borromeuskerk te Antwerpen.

Het Land van de Regenboog is een internationale beweging van en voor kinderen die zich willen inzetten om samen een betere en meer menselijke wereld uit te bouwen. Kinderen van 5 tot 12 jaar zijn welkom.


Meer info op de website van de gemeenschap van Sant Egidio.

zondag 19 juni 2016

Zach 12, 10-11
Lc 9, 18-24

“Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Dat vraagt Jezus aan zijn leerlingen in Caesarea Filippi. De evangelist vertelt niet waar dat gebeurt, maar legt wel uit in welke situatie Jezus deze woorden tot zijn leerlingen richt, namelijk terwijl “Hij aan het bidden was, alleen zijn leerlingen waren bij Hem”.

En er zij verschillende antwoorden: “Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen dat een van de oude profeten is opgestaan”. Elk van deze oude profeten had zo zijn eigen volgelingen.

Jezus lijkt echter niet wakker te liggen van wat de mensen van Hem vinden; Hij is wel bekommerd om wat de leerlingen over Hem denken. Als we het volgende verhaal uit het evangelie lezen, begrijpen we ook waarom. Jezus staat aan de vooravond van een moeilijke reis naar Jeruzalem. Hij weet ondertussen maar al te goed dat zijn prediking zal botsen met de religieuze gezagsdragers – de oudsten en de belangrijkste priesters – en de spirituele leiders – de schriftgeleerden – die Israël bestuurden.

Hij denkt vast terug aan de talrijke teksten van het Oude Testament die spreken over de lijdende dienaar of over de “doorstoken” rechtvaardige, zoals we gehoord hebben in de lezing van de profeet Zacharia. Jezus weet wat hem te wachten staat, maar de leerlingen helemaal niet.

Daarom gaat Jezus niet in op de reacties van de mensen en vraagt hij meteen aan de leerlingen: “En jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”. Dat is de centrale vraag van deze passage. Die peilt duidelijk naar hun ideeën, maar vooral naar het feit of we met ons hart bij Hem zijn. Petrus antwoordt in naam van iedereen: “de Messias van God”. Ook al is nog niet alles duidelijk in de geest van Petrus, hij is wel duidelijk over het feit dat Hij Jezus graag ziet. Het is ondertussen duidelijk dat Jezus voor de leerlingen niet alleen een meester is die hen iets leert, Hij is ook hun vriend, hun toeverlaat, hun leven, hun redder.

Het gesprek dat zich tussen Jezus en de leerlingen ontspint, is dan ook geen gesprek dat je zou kunnen verwachten in een bepaalde organisatie, maar lijkt eerder op een gemoedelijk, vertrouwelijk gesprek.

Jezus is openhartig en vertrouwt zijn beste vrienden toe wat Hem te wachten staat in Jeruzalem. Hij is immers niet op aarde gekomen om zijn eigen wil te volbrengen, maar die van de Vader, wat dat ook inhoudt. De “vertrouwelijke” aankondiging van zijn lijden, dood en verrijzenis was ongetwijfeld een grote schok voor het kleine groepje leerlingen.

Maar Jezus weet goed dat dit de essentie is van zijn evangelie en voor niets ter wereld zal Hij eraan verzaken. Meer nog, ieder die Hem wil volgen, moet dit aanvaarden.
Daarom blijft Hij met de leerlingen spreken en stelt hun enkele aanwijzingen voor over hoe ze Hem kunnen volgen. De eerste en fundamentele voorwaarde is dat ze zich volledig aan Hem toevertrouwen. Jezus wil dat zijn leerlingen Hem niet alleen uiterlijk volgen, maar met heel hun hart: niet halfslachtig, maar helemaal.

Jezus vraagt een sterke band, sterker dan de natuurlijke band die ieder van ons met zijn ouders, zijn kinderen, zijn man of vrouw heeft, sterker dan de band die ieder met zichzelf heeft, met zijn eigen zaken en zijn eigen belangen. De sterke term “haten” moet uiteraard goed begrepen worden, maar het blijft straffe taal. En dat kan niet anders.

De kracht van deze term mag niet afgezwakt worden. Jezus vraagt met aandrang dat we Hem boven alles zouden liefhebben; Hij eist dat Hij op de eerste plaats komt. Dat betekent dat ieder van ons keuzes moet maken, te beginnen bij ons eigen hart. Dit is de plek waar wij beslissen aan wie wij ons leven toevertrouwen: ofwel aan onszelf, aan onze carrière, aan bepaalde afgoden, ofwel aan de Heer. Als je beslist aan iets te verzaken, vraagt dat altijd een inspanning, een offer; soms gaat dat zelfs gepaard met een ware strijd.

Elke leerling moet die voeren. De woorden van de Heer richten zich niet tot een bepaalde categorie mensen – priesters, kloosterlingen, zusters – maar tot alle christenen, to ieder die ervoor kiest om Jezus te volgen. Jezus volgen is in de eerste plaats een daad van affectie: Jezus volg je met je hart, door Hem graag te zien, aan Hem te denken, met Hem te spreken, Hem voor ogen te hebben, te doen wat Hij vraagt.

Jezus volgen is dus de kern van de boodschap van het evangelie. De ervaring van Jezus en zijn levensstijl zijn dus de levensnorm voor elke christen, iets waar niet van mag worden afgeweken. Jezus volgen betekent beschikbaar zijn om zijn weg te volgen, ook al word je daardoor scheef bekeken, niet begrepen of zelfs uitgescholden.


Maar aan het einde wacht je de verrijzenis, de volheid van het leven. Jezus verbindt de leerling met zijn persoonlijk lot. Hij zegt: “De weg die ik insla, is ook jullie weg”. En Hij besluit met een zin die ons vreemd in de oren klinkt, maar die de synthese van zijn leven is: “Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden”. Wie zijn leven “verliest”, of wie het geeft om Jezus te volgen, zal gered zijn. Wie dus niet langer alleen voor zichzelf leeft, zal het échte ware leven vinden.