2 Kor
5, 17-21
Lc
15, 1-3.11-32
Beste
vrienden,
Deze
zondag wordt laetare genoemd: de zondag van de blijdschap. De Kerk nodigt ons
om uit de strengheid van de veertigdagentijd te doorbreken. De paarse kleur,
teken van berouw, maakt plaats voor het roze, symbool van de blijdschap die wij
vandaag als voorsmaak van Pasen krijgen.
Het
evangelie zegt: “Telkens kwamen alle tollenaars en zondaars naar Hem luisteren.
De farizeeën en schriftgeleerden spraken daar schande van en zeiden: ‘Die man
ontvangt zondaars en eet met hen.’”. De evangelist wil tonen dat heel
verschillende mensen rond Jezus samenkomen.
Voor
de farizeeën is dat teken echter een schandaal, want eten met zondaars
betekende dat je medeplichtig werd aan hun onzuivere praktijken. Hun
beschuldigingen aan het adres van Jezus zijn niet min. Maar deze scène, die
aanstootgevend is voor het establishment, is voor ons evangelie, “blijde
boodschap”.
Het
is werkelijk goed nieuws dat Jezus zich inlaat met zondaars. Is de
zondagsliturgie overigens ook geen samenkomst van Jezus met ons, zondaars? Daar
spreekt Hij toch met ons? Daar geeft Hij ons toch zijn brood te eten en mogen
wij drinken uit dezelfde beker?
In de
eucharistie worden deze drie verzen uit het Evangelie van Lucas werkelijkheid.
Laten wij de Heer danken voor deze gave, die wij helemaal niet verdiend hebben!
Enkel wie denkt dat hij oké is, begrijpt dit niet en kan dus ook niet proeven
van de vreugde die er mee gepaard gaat. Als je niet wil ontvangen, vergeven en
omhelsd worden, redeneer je zoals de farizeeën en de schriftgeleerden. Op het
eerste zicht lijken hun aantijgingen erg redelijk.
Maar
hoe verdedigt Jezus zich dan? Hij spreekt niet over zichzelf, maar over de
Vader. En Hij vertelt de parabel van de verloren zoon – die men beter de
parabel van de barmhartige vader zou noemen.
Dit
is waarschijnlijk een van de meest verrassende passages van het evangelie. Ze
begint met de vraag van de jongste zoon die zijn deel van de erfenis opeist.
Hij krijgt dat ook en gaat van huis weg. Aanvankelijk leidt hij een aangenaam
en plezierig leventje, maar dan krijgt hij te maken met hongersnood. Zijn
vrienden laten hem in de steek. Hij moet het alleen zien te redden en wordt
varkenshoeder, de enige manier om te overleven!
Zelfs
de varkens zijn er beter aan toe dan hij: “Graag had hij zijn honger gestild met
het voer dat de varkens aten, maar niemand gaf hem wat”, stelt de evangelist
droevig vast.
Het
leven van deze jongen was gebroken, net zoals ook zijn gevoelens. Hij denkt met
bitterheid terug aan de tijd toen hij bij zijn vader was. Maar het is net deze
bitterheid die hem tot inkeer brengt: “Zoveel dagloners van mijn vader hebben
brood in overvloed, en ik verga hier van de honger! Ik ga terug naar mijn
vader. Ik zal hem zeggen: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u;
behandel me als een van uw dagloners.’”.
Hij
heeft genoeg van zijn trieste lot en besluit weer naar huis te gaan. Zijn vader
staat hem op te wachten. De evangelist lijkt te suggereren dat hij op uitkijk
staat. We kunnen ons voorstellen hoe hij op het terras van zijn huis op uitkijk
stond en naar de horizon tuurde, in de hoop de zoon te zien terugkeren; als de
zoon “nog ver van huis was”, zag de vader hem en hij “werd ontroerd; snel liep
hij op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem”.
Hij
weet nog niet waarom de zoon terugkeert, en heeft geen idee van wat hij te
zeggen heeft, maar dat is niet belangrijk. Wat telt, is dat hij terugkeert. De
vader geeft zijn zoon niet de kans iets om te zeggen en neemt hem in zijn
armen. Het hart van de zoon smelt en zo ook zijn tong. Hij zegt slechts enkele
woorden. De vader lijkt zelfs niet eens te luisteren. Hij doet hem nieuwe
kleren aan, geeft hem sandalen en een ring en laat een groot feest organiseren.
Dat alles in heel korte tijd.
De
oudste zoon keert ondertussen terug van het veld. Hij was trouw op post
gebleven. Maar zodra hij hoort wat de reden is van het feest, laat hij zijn
woede de vrije loop en hij wil niet binnengaan. Opnieuw is het de vader die
buitenkomt. Hij gaat zijn zoon tegemoet en verzoekt hem om te begrijpen hoe
mooi het is wat er gebeurd is.
Hij
nodigt hem uit om mee binnen te komen en mee feest te vieren. Deze zoon weigert
dat en is bijzonder hard voor zijn vader: “Ik dien u nu al zoveel jaren en
nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje
gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is
thuisgekomen, die uw vermogen met hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het
gemeste kalf geslacht”.
Maar
de vader antwoordt hem zachtmoedig: “Jongen, jij bent altijd bij me”. Hij dringt
aan: “We moeten feestvieren”. Hij heeft begrepen dat ook deze zoon ver van hem
af stond, ook al woonden ze onder hetzelfde dak. Ook al is hij de oudste zoon,
hij begrijpt niet waarom zijn vader zo liefdevol is. Hij ziet niet in dat zijn
jongere broer nood heeft aan affectie en vergeving.
De
vader is streng voor hem: hij wil niet dat de oudste zoon in zijn trieste
egoïsme blijft zitten; deze strengheid drukt hij uit in een even grote liefde
als voor zijn jongste zoon. In een maatschappij die de zwakken geen plaats gunt
en die weinig kan vergeven is deze parabel werkelijk een blijde boodschap, een
evangelie. De mensen hebben zo’n vader nodig, zo’n huis waar je niet alleen
welkom bent, maar waar je met open armen ontvangen wordt.