Deut 26, 4-10
Lc 4, 1-3.11-13
Beste
vrienden,
Afgelopen
woensdag heeft de priester ons de handen opgelegd, ons bestrooid met as, met de
woorden: “Gedenk dat je as bent en tot as zal je terugkeren”. Met deze woorden
en met dit gebaar hebben wij de veertigdagentijd, die ons naar Pasen voert,
ingezet.
Je
bewust zijn van je zwakte, van je broosheid en je ellende is de eerste stap om
dichter bij de Heer te komen. “Gedenk dat je as bent,” heeft de priester ons
gezegd. Wij vinden deze woorden streng. Ze zijn echter noodzakelijk in een
wereld die op een valse manier probeert om elke vorm van zwakte te verdoezelen,
om te allen prijze kracht en zelfstandigheid te verheerlijken.
Ieders
leven is echter broos; er is niet veel voor nodig om ziek te worden, in je hart
of in je geest. Maar Jezus wil ons niet droevig of depressief maken!
Ook
in de veertigdagentijd wordt ons dus vreugde aangekondigd: het Pasen van de
verrijzenis is niet veraf. Het stof van het lichaam van Jezus wordt tot leven
gewekt. En wij zijn onderweg naar Pasen. Op die dag zal onze zwakte, ook al is
deze extreem – de dood – verslagen worden.
De
veertigdagentijd is een gunstig moment om onze zwakte en onze zonde te erkennen,
toe te geven dus, maar ook om te kijken naar de barmhartigheid en de
bescherming van de Heer. Ja, wij zijn broze mensen, wij zijn slechts stof. Maar
de Heer neemt ons op, Hij boetseert ons, Hij schept ons opnieuw, zoals Hij Adam
geschapen heeft.
De
eerste stap is toegeven dat je hulp nodig hebt en je tot God richten in gebed.
We hebben uit Deuteronomium gehoord wat er met Israël gebeurde: “Toen de Egyptenaren ons slecht behandelden,
ons onderdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden hebben wij tot de Heer, de
God van onze vaderen, geroepen. En de Heer heeft ons verhoord en zich onze
vernedering, ons zwoegen en onze verdrukking aangetrokken. Hij heeft ons uit
Egypte geleid met sterke hand, met uitgestrekte arm. […] Hij heeft ons naar
deze plaats gebracht en ons dit land geschonken, een land dat overvloeit van
melk en honing” (Dt 26, 6-9).
De
Israëliet in de oudheid prevelde deze woorden tijdens het lentefeest, terwijl
hij zijn offers – de eerstelingen – aan de priester aanbood. Zo erkende hij de
machtige en bevrijdende barmhartigheid van God. Vandaag, onderweg naar Pasen,
nemen ook wij deze woorden in de mond.
Het
evangelie van de bekoringen opent traditioneel de veertigdagentijd, ook al
vonden de bekoringen waarnaar de evangelisten verwijzen plaats aan het einde
van de veertig dagen vasten, toen Jezus aan het eind van zijn krachten was.
Lucas
schrijft dat de duivel Hem “toen” – toen Hij honger had – bekoorde. Inderdaad,
elke bekoring nestelt zich in de plooien van onze zwakte, onze broosheid, om
ons te fascineren of toch op zijn minst redelijk te lijken.
Want
op het eerste zicht lijkt er toch niets mis mee om iemand die al veertig dagen
niet gegeten heeft voedsel aan te bieden? Dat is de evidentie van de eerste
bekoring: “Zeg dan tegen deze steen dat hij een brood moet worden”. Al even
normaal is het verlangen om de koninkrijken der aarde te bezitten: “Heel die
macht en al hun pracht zal ik U geven”; Jezus hoefde alleen maar te knielen.
Inderdaad, voor hoeveel zaken knielen wij, zonder al te veel scrupules! Zoals
die andere wijd verspreide bekoring, om God te verwijten dat hij ons niet
beschermt zoals wij dat willen: “Spring dan naar beneden. Want er staat
geschreven: Aan zijn engelen zal Hij bevelen U te beschermen”. Dat is de
bekoring om God voor onze kar te spannen en niet omgekeerd, of om de Heer de
schuld te geven van het kwade dat ons overkomt.
Het
zijn drie sprekende voorbeelden van bekoringen. Ze vatten in zekere zin alle
bekoringen samen waarmee de mens in zijn leven geconfronteerd wordt. Dit was
niet het enige moment waarop Jezus bekoord werd. De evangelist schrijft dat
Jezus door de Geest naar de woestijn gedreven werd waar hij gedurende veertig
dagen door de duivel bekoord werd.
Lucas
merkt op dat de verleider zich terugtrekt “voor een bepaalde tijd”, om terug te
keren dus: al zeker in de Hof van Olijven en op het kruis. Jezus lijkt op ons
in alles, zelfs in de bekoringen, maar Hij heeft ze overwonnen.
Hoe?
Door elke keer te verwijzen naar het woord van God. De drie antwoorden op de
respectievelijke bekoringen strekken dus tot voorbeeld: het woord van God is
onze kracht. Ondanks onze zwakte kunnen wij het kwade overwinnen. Deze
veertigdagentijd is in die zin een gunstige tijd om de kracht van het woord van
God in ons zwakke leven opnieuw te ontdekken. Werkelijk: “De mens zal niet
leven van brood alleen, maar van ieder woord dat uit de mond van God komt” (Mt
4, 4).