Mc 10; 35-45
Vandaag lezen we het
evangelie van Marcus waarin Jezus spreekt met de twee zonen van Zebedeus:
Jacobus en Johannes. We zijn nog altijd
op weg naar Jeruzalem en voor de derde keer heeft Jezus aan zijn leerlingen
toevertrouwd dat hij zal sterven.
Deze twee leerlingen
zijn nauwelijks geraakt door de woorden van hun Meester, maar ze gaan wel naar
Hem toe om de beste plaats voor zichzelf te vragen, om aan Zijn linker- en
rechterkant te mogen zitten. Het toont
de hardheid van hun hart. Ze zijn niet
bekommerd om Jezus die zal lijden en sterven, ze denken aan zichzelf.
Nadat de leerlingen
onderling hadden ruzie gemaakt over wie de belangrijkste van hen was, was er
duidelijk een onderlinge rivaliteit gekomen.
Dit betekent dat ze tegen elkaar opboksten om de beste plaats te bekomen….
En dat verklaart
zonder twijfel de ambitie van deze twee broers die van de gelegenheid gebruik
maken om Jezus apart te spreken om hun zaakje te regelen.
Het is moeilijk voor
Jezus om het hart van de twaalf apostelen écht te raken. Hij had hun nochtans gekozen en hij had
zoveel tijd met hen doorgebracht. Maar nu
blijkt hoever af ze nog staan van de gedachten van Jezus en van zijn boodschap
van liefde. Ze hebben er nog niet veel
van begrepen.
Het volstaat dus niet
om dichtbij Jezus te zijn om zijn woorden te begrijpen, het is niet genoeg om
elke week naar de kerk te komen om je leven te veranderen en je hart te
vernieuwen.
Het is nodig om écht
te luisteren naar Zijn woorden, om je hart écht te laten raken, elke dag
opnieuw.
Maar Jezus wordt niet
boos op hen. Hij antwoordt: ‘Je weet niet wat je vraagt. Kunnen jullie de
beker drinken die Ik drink, of gedoopt worden met de doop waarmee Ik gedoopt
word?’
Jezus probeert hen
duidelijk te maken dat zijn troon geen gouden troon is die toonbeeld is van
macht en rijkdom. Kunnen jullie de beker
drinken die ik drink? Dat betekent, kunnen
jullie vernederd worden zoals mij, kunnen jullie je zo nederig opstellen dat
jullie volledig de wil van de Vader doen en niet je eigen wil?
De leerlingen
luisteren waarschijnlijk niet eens goed naar Jezus maar antwoorden snel: Ja, dat kunnen wij.’ Ze begrijpen waarschijnlijk niet eens wat
Jezus gezegd heeft, ze gaan er heel snel over want ze willen vooral hun plekje
veiligstellen. Het zijn deze leerlingen
die zullen weglopen in de hof van Olijven uit schrik om samen met Jezus opgepakt
en veroordeeld te worden.
En dan verschieten we
niet van de reactie van de andere leerlingen.
Natuurlijk zijn ze jaloers op deze twee broers die de beste plaats voor
zichzelf gaan opeisen! Daarom roept
Jezus zijn leerlingen opnieuw bij zich en hij legt hen nogmaals uit hoe zijn
Rijk werkt.
Jullie weten dat de erkende leiders van de
volken heerschappij voeren over hen, en dat hun grote mannen hun gezag laten
gelden. Maar zo is het onder jullie
zeker niet. Wie daarentegen groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar
zijn; wie onder jullie eerste wil zijn, moet slaaf van allen zijn. Want ook de
Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn
leven te geven als losgeld voor velen.’
Dit bekent dat degene
die de wereld leiden, dat die streng zijn en hun macht tonen. Maar Jezus zegt dat dit bij de leerlingen
zeker zo niet mag zijn. Wie groot wil
worden, moet dienen. De eerste onder u,
moet slaaf van allen zijn.
Jezus is de eerste die
dienaar wordt van allen. Hij wast de
voeten van zijn leerlingen voor het laatste avondmaal, hij vernederd zich tot
de dood aan een kruis, om voor iedereen te tonen dat zijn leerlingen dienstbaar
moeten zijn, de andere hoger moeten achten dat zichzelf.
Iedere mens wordt
verleid door macht. Jezus zelf is door
de duivel op de proef gesteld. Maar hij
antwoordde steeds met de woorden van de Schrift.
Jezus sprak met
woorden van macht en strengheid, met autoriteit. Maar hij sprak met de macht van de liefde,
die het onmogelijke mogelijk maakt.
Wie groot wil worden,
moet dienen. Bidden wij dan dat wij
leren dienen, dat wij onszelf klein maken en de andere hoger achten. Bidden wij voor al wie in nood is, voor al
wie in oorlog leeft, voor alle vluchtelingen.