Mc 9, 30-37
Jezus en zijn
leerlingen trokken door Galilea. Het evangelie
van Marcus toont ons zo de reis die Jezus maakt van Galilea naar Jeruzalem. In de volgende hoofdstukken zal Marcus nog
geregeld over die reis praten.
Deze reis die Jezus
maakt staat eigenlijk symbool voor de reis van het leven, een reis die elke
mens aflegt. De reis van ons leven hier
op aarde, maar ook de spirituele reis die wij maken, de reis van ons hart. De reis van groeien in leerling zijn van
Jezus. Het is ook de reis van week na
week naar de eucharistieviering te komen en ons hart te laten kneden door de
woorden van Jezus en door brood en wijn.
Vandaag lezen we dat
Jezus zijn leerlingen opnieuw ondervraagt.
Vorige week vroeg hij hun wie de mensen dachten dat Hij was. En wie ze zelf dachten dat hij was.
Doorheen de reis naar
Jeruzalem zien we Jezus die voor de leerlingen uitloopt, hen de weg wijst, hen
met zich meeneemt. Zoals een herder zijn
schapen meeneemt, zoals een Meester die de weg toont.
Maar vandaag loopt
Jezus niet vooruit. Hij loopt tussen
zijn leerlingen en praat met hen, stelt hen vragen, zoals een vriend. Jezus is geen koude heerser of leider die
vanop zijn troon de mensen toespreekt. Hij
heeft het nodig om met zijn leerlingen te praten en hen zijn boodschap toe te
vertrouwen. Hij zegt hen: De
Mensenzoon wordt uitgeleverd en valt in de handen van mensen. Ze zullen Hem
doden, en drie dagen na zijn dood zal Hij opstaan.
En de leerlingen
begrijpen er eigenlijk niet heel veel van… Wat een vreemde woorden zegt die
Jezus toch! Vorige week had Petrus Jezus
al apart genomen en hem terechtgewezen omdat zijn boodschap er geen van overwinning
leek te zijn! Maar Jezus had hem streng
terechtgewezen.
Opnieuw spreekt Jezus
vandaag over zijn lijden. Hij verandert
zijn boodschap niet omdat hij via de leerlingen merkt dat ze er niet veel van
begrijpen. Met veel geduld legt Jezus
het opnieuw uit aan zijn leerlingen.
Jezus vertrouwt zijn leerlingen opnieuw toe dat hij zal moeten
lijden. En hij is daar bang van. Zoals in de tuin van Getsemane waarin Hij tot
drie keer toe tot de Vader bidt dat dit uur van lijden aan hem voorbij zou
mogen gaan. Jezus wou niet lijden, Hij
was er bang van, maar Hij wil doen wat de Vader van Hem vraagt en daarom loopt
Hij er niet van weg.
De leerlingen zijn al
zo lang met Jezus op weg en ze begrijpen er toch nog niet veel van. En ook de boeken van het Oude Testament
begrijpen ze niet. In het boek Wijsheid
hebben we in de eerste lezing gehoord hoe de Mensenzoon zal moeten lijden en op
de proef gesteld zal worden.
Laten wij de rechtschapene belagen. Laten wij hem maar eens op de proef
stellen met niets ontziende folteringen,
om zijn zachtmoedigheid te leren kennen
en zijn geduld te toetsen. Laten
wij hem veroordelen tot een vernederende dood:
er wordt toch over hem gewaakt,
zoals hij beweert.’
De leerlingen hebben
deze woorden ongetwijfeld al gehoord, maar ze begrijpen het nog niet. Het zijn nochtans heel duidelijke
woorden. Waarom begrijpen de leerlingen
ze dan niet? Omdat hun hart en hun
gedachten heel ver verwijderd zijn van het hart en de gedachten van Jezus. De leerlingen denken nog met de gedachten van
de wereld, met hetgene wat ze al kennen.
Jezus heeft angst om
te lijden en sterven en de leerlingen maken ruzie onder elkaar over wie de
grootste, de belangrijkste is. De leerlingen
zijn bezig met zichzelf, hun hart is vol van zichzelf, hun blik is gericht op
zichzelf en niet op Jezus.
Jezus was
waarschijnlijk een beetje voor hen uitgelopen en de leerlingen zijn onderling
beginnen discussiëren. Wanneer Jezus hen
vraagt waarover ze onderweg gesproken hebben, zwijgen ze omdat ze zich
schamen. Eindelijk schaamte. Dat is belangrijk, want je schamen betekent
dat je zelf begrijpt dat je niet goed bezig bent, dat je iets hebt gedaan dat
niet ok is.
Je schamen is de
eerste weg naar bekering, naar verandering van je hart. Jezus kent zijn leerlingen en hij houdt van
hen, ondanks hun fouten en kleine kantjes.
Jezus veroordeelt de
leerlingen niet, maar hij legt hen opnieuw met veel geduld uit hoe ze hun leven
kunnen redden. Wie groot wil worden,
moet dienen. De eerste onder u moet
dienaard worden van allen.
Hij haalt een kind in hun midden. In de tijd van Jezus waren de kinderen van geen enkele waarde. Met dit beeld van een kind legt hij hun uit dat ze niet moeten kijken naar wat groot en machtig is, maar naar het kleine en zwakken.
Hij haalt een kind in hun midden. In de tijd van Jezus waren de kinderen van geen enkele waarde. Met dit beeld van een kind legt hij hun uit dat ze niet moeten kijken naar wat groot en machtig is, maar naar het kleine en zwakken.
Zoals het sterke
Europa nu kijkt naar het zwakke vluchtelingenkind Aylan dat aanspoelt aan haar
kust. Dit kind is het icoon van het
medelijden, van de barmhartigheid, van de hulp aan wie in nood is.
Bidden wij dan dat wij
onze harten laten raken door de woorden van Jezus, dat wij onze blik niet op
onszelf gericht houden, maar dat wij kijken naar wie arm en zwak is, naar wie
in nood is.