Spreuken 9, 1-6
Joh 6, 51-58
Beste vrienden,
Vandaag is het de 20ste zondag van de gewone
tijd van het jaar. We lezen vandaag
opnieuw uit het zesde hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes en zijn aan
het einde gekomen van Jezus’ woorden in de synagoge van Kafarnaum.
Jezus spreekt al een paar weken over het brood van het
leven. Hij zegt: Ik ben het levend
brood, dat uit de hemel is neergedaald.
Dit doet ons denken aan het manna dat uit de hemel kwam, toen het volk
van Israël in de woestijn was. De
Israëlieten waren immers door Mozes bevrijd van de slavernij van de farao van
Egypte. En Mozes was met het volk de
woestijn in getrokken. Maar onderweg
kregen ze honger en ze begonnen te morren tegen Mozes en zijn broer Aaron. God heeft ons gered, om ons dan hier te laten
verhongeren! zeiden ze.
Maar Mozes stelde hen gerust en zei dat de Heer voor hen
zou zorgen. En de Heer zorgde voor zijn
volk. Hij liet tegen de avond kwartels
overvliegen zodat ze vlees hadden en ’s morgens lag er over heel de woestijn
een laagje ochtenddauw, dat ze konden eten zoals brood. Dit was het manna.
Jezus gaat nog verder en zegt: Als men van dát brood eet, zal men leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, voor het leven van de wereld.’
Alle mensen die hem horen
staan versteld en ze beginnen te discussieren, want ze begrijpen eigenlijk niet
wat Jezus zegt. Jezus spreekt geregeld
over het Oude Testament om zijn woorden duidelijker te maken. En Hij verwijst dan ook naar het verhaal van
het manna, omdat de joden dit verhaal heel goed kenden uit hun traditie.
Jezus zegt dat hij zelf
dat brood is, dat leven geeft. In het
Oude Testament wordt vaak gesproken in beeldspraak, over het feestmaal met de
Heer. Zo lazen we ook in de eerste
lezing: De wijsheid heeft haar tafel gedekt, slachtvee geslacht, wijn gemengd…
En ze roept tot allen:
Kom, eet mijn brood en drink de wijn die ik gemengd heb. Je zult leven en de weg van het inzicht
betreden.
Met het thema van het
feestmaal brengt Jezus heel het Oude Testament samen en brengt het tot
vervulling. Eigenlijk zegt hij: al die
keren dat er werd gesproken over het feestmaal met de Heer, kom naar mij, ik
ben dat feestmaal!
Maar zijn luisteraars
begrijpen het niet en zeggen tegen elkaar:
Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven?
Ze discussieerden over de
letterlijke betekenis van zijn woorden en dat is heel begrijpelijk. Meer nog, ze hadden gelijk om erover verbaasd
te zijn want wat Jezus zei was écht buitengewoon.
Maar waarom hadden vroegen
ze dan niet meer uitleg aan Jezus? Nee,
ze waren zeker van hun zaak: het kon niet wat Jezus zei. En daarmee was de kous af. Ze wilden zich niet vernederen om toe te
geven dat ze het niet begrepen…
Dat is het verschil met de
armen en de bedelaars. Die durven zich
wel te vernederen om hulp en redding bij Jezus te zoeken. En juist daarom worden ze gered.
Maar Jezus kent hun
bedenkingen en twijfels en daarom legt hij het opnieuw uit; Waarachtig,
Ik verzeker u: als u het vlees van de Mensenzoon niet eet, als u zijn bloed
niet drinkt, is er geen leven in u. Maar wie mijn vlees en bloed eet
en drinkt, die bezit eeuwig leven: op de laatste dag laat Ik hem opstaan, want
mijn vlees is echt voedsel, mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet
en mijn bloed drinkt, blijft met Mij verbonden en Ik met hem. Zoals Ik
leef uit de Vader, de Levende, die Mij gezonden heeft, zo zal ook hij die zich
met Mij voedt, leven uit Mij. Dit is het brood dat uit de hemel is
neergedaald, niet dat wat uw voorouders hebben gegeten, die niettemin gestorven
zijn. Wie zich met dit brood voedt, zal leven in eeuwigheid.’
De woorden van Jezus zijn
heel concreet en zelfs redelijk hard.
Aan de put had Jezus tegen de Samaritaanse vrouw al gezegd dat hij haar
levend water gaf. Nu spreekt hij over
zijn vlees en bloed die leven geven.
Dat is de communie, de
mysterieuze band van God met de mensen, de eucharistie. Paulus spreekt hierover in zijn eerste brief
aan de Korinthiers:
De beker van de zegening,
geeft ons gemeenschap met het bloed van Christus. En het brood dat wij breken,
geeft ons gemeenschap met het lichaam van Christus. Omdat het één brood is, vormen
wij allen tezamen één lichaam, want allemaal hebben wij deel aan het ene brood.
Daarom moeten we ons
afvragen hoe wij naar de eucharistie komen, hoe wij te communie gaan. Is het gewoon een traditie? Een wekelijkse routine? Een gewoonte?
Begrijpen we genoeg dat we
door deel te nemen aan de eucharistie ook deelgenoot worden van dat grote plan
van liefde van God voor de mensen? Dat
grote mysterie van liefde, waar wij nog zo weinig van begrijpen en zo klein
tegenover staan… Daarom zeggen wij ook voor de communie: Heer, ik ben niet
waardig dat gij tot mij komt….
Nee, wij zijn inderdaad
niet waardig om tot bij de Heer te komen en dat vergeten we vaak…. Wij moeten naar de eucharistie komen met de
nederigheid van een bedelaar, die begrijpt dat de redding niet van zichzelf kan
komen, maar enkel van de Vader.
Bidden wij dan de Heer om
een nederig hart, om meer vertrouwen dat zijn Woord en zijn lichaam ons leven
écht kan veranderen. Bidden wij ook voor
alle christenen in de wereld die vervolgd worden. Bidden wij voor alle gelovige mensen die
omwille van hun geloof in gevaar zijn.
Bidden wij tot slot ook voor alle landen in oorlog en voor alle
vluchtelingen.