Ex. 16, 2-4.12-15
Joh 6, 24-35
Beste vrienden,
We lezen vandaag uit
het zesde hoofdstuk van het evangelie volgens Johannes. We bevinden ons in de synagoge van Kafarnaüm
waar Jezus spreekt na de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging.
De mensen wilden van
Jezus een koning maken, maar Hij was weggegaan, eerst de berg op, waar ze Hem
nog gevolgd waren en nadien naar een andere stad, Kafarnaüm.
De mensen vonden Jezus
niet meer, zo staat er in het begin van de lezing van vandaag:
Jezus was nergens te
zien. En de mensen beginnen Hem te
zoeken, tot in Kafarnaüm. En als ze Hem
vinden, vragen ze Hem: Rabbi, wanneer
bent U hier gekomen?
Jezus wist dat de
mensen Hem zochten voor hun eigen belang, omdat ze er zelf beter van wilden
worden, maar hij is er niet door op zijn tenen getrapt. Jezus is gekomen om de mensen te redden,
alleen niet op de manier waarop de mensen het zelf gedacht hadden.
Jezus spreekt de
mensen niet naar de mond, hij zegt hen niet wat ze willen horen. Hij spreekt strenge woorden tegen hen: u zoekt Mij niet omdat u tekenen hebt
gezien, maar omdat u volop hebt kunnen eten.
U moet niet zoveel werk maken van vergankelijk voedsel, maar liever van
het voedsel dat blijft, het voedsel van het eeuwig leven, dat de Mensenzoon u
zal geven; want op Hem heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.’
De mensen waren
inderdaad op zoek gegaan naar Jezus omdat ze Hem net een wonder hadden zien
voltrekken. Met een paar broden en
vissen, gaf hij eten aan iedereen. Er
was zelfs nog over. En de mensen hebben
opnieuw honger en ze zoeken Jezus op, opdat hij hen opnieuw te eten zou
geven.
Maar Jezus wil niet
dat de mensen enkel bezorgd zijn om zichzelf, of ze wel genoeg eten zullen
hebben, of het hen wel goed zou gaan.
Dat bedoelt hij met het vergankelijk voedsel. Het voedsel van het eeuwig leven, de vriendschap,
de liefde, daarvoor wil Jezus dat de mensen streven.
De mensen waren
geïnteresseerd in Jezus om zijn macht, niet om zijn hart. Wat hen ontbrak, was de liefde voor die
Meester, die hun leven écht kan veranderen.
Jezus wil dat de
mensen verder kijken dan hun eigen buik.
Jezus lijkt wel aan de mensen te zeggen: Jullie hebben een lange weg
afgelegd, het meer overgestoken, naar een andere stad getrokken, allemaal om
jullie eigen buik te vullen. Zet jullie
op dezelfde manier, met dezelfde ijver in, om het Rijk van God op te bouwen, om
vriendschap in de wereld te brengen, om de armen te verdedigen.
Jezus vraagt de mensen
uiteindelijk maar één ding: om in Hem te geloven, in Zijn boodschap van
leven. Jezelf op een persoonlijke manier
laten raken door de woorden van Jezus, tot in je hart, en ze laten leven zodat
je leven kan veranderen. Daarover gaat
het.
En dat is niet iets
dat spontaan of automatisch komt. Het
geloof, dat is hard werken. Dat is
luisteren, dat is je hart openen, elke dag opnieuw, voor de woorden van
Jezus. Ernaar luisteren en ze in je hart
bewaren zodat ze langzaam aan je hart kunnen kneden en omvormen.
Het geloof is een
geschenk, maar tegelijkertijd ook een werk dat in onze handen wordt gegeven,
opdat we er met veel trouw en geduld aan zouden werken.
De mensen lijken er
iets van begrepen te hebben, want we vragen Jezus: Wat moeten we doen als we de werken willen verrichten die God van ons
vraagt? Wat moeten we doen?
Ze hebben begrepen dat
het niet enkel krijgen is om hun eigen buik te vullen. Wat kunnen wij zelf doen Heer?
En het antwoord van
Jezus is duidelijk: geloof in Hem die door de Vader gezonden is. Geloof in Jezus. Jezus zegt het zelf: Ik ben het brood van
eeuwig leven en wie van Mij eet, zal geen honger meer hebben.
Zo begrijpen we beter
het manna dat aan de Israëlieten is gegeven en de vermenigvuldiging van de
broden; het is Jezus zelf, die aan de mensen wordt gegeven. En als je dat brood van eeuwig leven eet, heb
je geen honger meer, word je verzadigd, met andere woorden: word je gelukkig,
moet je niet meer verder zoeken naar waar het geluk vandaan kan komen. Geluk voor jezelf en geluk voor degenen die
je tegenkomt.
Laat ons ons dus
voeden met het woord van Jezus, met Zijn lichaam, opdat we betere mensen zouden
worden, meer in staat om anderen graag te zien.
Bidden wij voor al wie in nood is, voor al wie op de vlucht leeft, voor al wie eenzaam is.
Bidden wij voor al wie in nood is, voor al wie op de vlucht leeft, voor al wie eenzaam is.