Mc 5, 21-43
Beste vrienden,
God heeft de dood niet gemaakt en Hij vindt
geen vreugde in de ondergang van hen die leven. De
woorden uit de eerste lezing komen uit het boek Wijsheid en ze zijn een
inleiding voor het lange evangelie dat we vandaag gelezen hebben. God heeft de dood niet gemaakt.
God heeft de mens immers geschapen voor een
onvergankelijk leven en Hij heeft hem
tot een beeld van zijn eigen eeuwigheid gemaakt, maar door de afgunst van de duivel is de dood
in de wereld gekomen.
God heeft de dood niet
gemaakt, niet gewild en hij zal dus ook alles doen om de dood niet te laten
winnen. Dat zien we in het verhaal van
het dochtertje van Jaïrus.
Zoals vaker in het
evangelie was er een grote menigte rond Jezus verzameld. Een menigte die op zoek was naar redding en
genezing. En in die menigte is er een
man, één van de chefs van de synagoge van Kafarnaum, zijn naam was Jaïrus.
Hij komt tot bij Jezus
en zegt: ‘Mijn dochtertje is doodziek.
Kom mee en leg haar de handen op, zodat ze gered wordt en in leven blijft.’ Jaïrus kende Jezus ongetwijfeld, want Jezus
kwam geregeld in de synagoge van Kafarnaum, waar Jaïrus bestuurder was. Jaïrus was waarschijnlijk een machtig man,
maar tegenover de ziekte en mogelijke dood van zijn dochtertje is hij
machteloos. Hij keert zich tot Jezus,
omdat hij gelooft dat zijn dochtertje misschien wel kan genezen als Jezus haar
de handen zou opleggen.
In zijn wanhoop om
zijn zieke dochter te redden, komt Jaïrus niet naar Jezus als een machtig
bestuurder, maar als een radeloos, hopeloos man, die zijn vertrouwen stelt op
Jezus. Hij wierp zich aan de voeten van
Jezus neer en smeekt hem om hulp.
En Jezus aarzelt
niet. Hij gaat meteen met Jaïrus
mee. En de menigte volgde.
Maar onderweg gebeurt
er opnieuw iets. Een vrouw die al heel
lang ziek was, die ook radeloos en zonder hoop was, ziet dat Jezus
voorbijkomt. Deze vrouw was al bij veel
dokters geweest en niemand had haar kunnen genezen, ze was zonder hoop. Maar daar verschijnt die jonge profeet Jezus,
waarvan ze verhalen gehoord heeft over genezingen. De vrouw krijgt terug een beetje hoop. Ze durft Jezus niet aan te spreken maar komt
tot dicht bij hem en raakt van achteren zijn kleed aan.
Zo’n groot vertrouwen
heeft deze vrouw in Jezus, dat ze denkt dat alleen al Hem aan te raken voldoende
is om genezing te vinden. Ze wil er Hem niet voor storen, ze wil niet opvallen.
Maar Jezus voelt dat
er een kracht uit Hem was weggegaan en hij draait zich om en wil weten wie hem
heeft aangeraakt. Zoveel mensen hadden
zich het lot van deze vrouw niet aangetrokken, maar Jezus draait zich om en wil
begrijpen wat er aan de hand is, wat deze vrouw meegemaakt heeft.
Jezus vraagt aan zijn
leerlingen wie hem heeft aangeraakt. De vriendschap
met Jezus is nooit een anonieme vriendschap, Jezus kent ons. De vrouw wordt bang en begint te beven, maar
dan stapt ze toch dichterbij, werpt zich aan de voeten van Jezus en begint heel
haar verhaal te vertellen.
Jezus zegt tegen haar:
‘Mijn dochter, uw vertrouwen is uw
redding; ga in vrede, en blijf van uw kwaal verlost.’ Jezus noemt haar dochter, ze is niet langer
een anonieme persoon, ze is opgenomen in de familie van leerlingen en daardoor
kind van God.
Het geloof van deze
vrouw heeft haar gered. Ze is genezen,
ze heeft zich tot Jezus gekeerd en dat maakt het voor Hem mogelijk om een
wonderlijke genezing te verrichten.
Dat gebeurt ook bij de
genezing van het dochtertje van Jaïrus. Wanneer
het nieuws van haar dood zich verspreidt, verliezen de mensen alle hoop. Waarom Jezus nog lastigvallen? Ze zijn te laat, ze hebben onderweg teveel
tijd verloren, het is te laat…
Maar voor Jezus is het
nooit te laat. Hij zegt aan Jaïrus ‘Wees niet bang, heb maar vertrouwen.’ Ze komen bij het huis aan, iedereen staat te
wenen. Maar Jezus vraagt hen om kalm te
zijn, hij zegt dat het dochtertje niet dood is maar slaapt.
Jezus gaat naar het
meisje en zegt: Meisje, Ik zeg je, sta op. En het meisje deed was Jezus zei. De dood heeft niet het laatste woord, niet
bij het meisje, niet bij Jezus, niet bij iemand van ons. Het medelijden van de Heer is groter dan de
dood.
Het is dit medelijden
dat ook wij moeten leren. Medelijden voor
wie lijdt, voor wie slachtoffer is van aanslagen en geweld, voor wie op de
vlucht is, voor wie honger heeft.
Bidden wij tot God om zijn barmhartigheid. Bidden wij ook voor al onze moslimsvrienden die deze maand God eren met hun vasten.
Bidden wij tot God om zijn barmhartigheid. Bidden wij ook voor al onze moslimsvrienden die deze maand God eren met hun vasten.