Joh 15, 26-27; 16,12-15
Beste vrienden,
Toen de dag van het
Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. Vijftig dagen waren er voorbij
gegaan sinds Pasen en een honderdtwintigtal leerlingen van Jezus waren samen in
de bovenkamer, zoals ze gewoon waren om te doen. Sinds Pasen waren ze blijven samenkomen om te
bidden, naar de Schrift te luisteren en broederlijk samen te leven.
Deze traditie van
samenkomen is sindsdien niet meer gestopt en duurt nu al meer dan 2000jaar verder,
overal op aarde waar christenen samenkomen om op zondag te eucharistie te
vieren en Jezus te ontmoeten in brood en wijn.
Deze Pinksterdag was
beslissend voor de leerlingen, door wat er binnen in de bovenkamer en erbuiten
gebeurde. De Handelingen van de
Apostelen vertellen dat er die namiddag een soort grote windvlaag opstak, die
heel het huis waar ze zich bevonden vulde.
Het was een soort aardbeving die men in heel Jeruzalem kon horen.
Een grote menigte
mensen was dan ook voor de deur samengekomen om te zien wat er gebeurde. Als snel bleek dat het niet om een banale
aardbeving of een ander natuurverschijnsel ging. Er was een forse schok geweest, maar er was
niets in mekaar gestort.
Van buitenaf kon men
niet raden welke ‘instorting’ zich binnenin had voorgedaan. In het huis hadden de leerlingen een echte
aardbeving gevoeld die. Ze zagen iets
dat op vuur geleek en dat zich, in tongen verdeeld, op ieder van hen
neerzette. Ze werden allen vervuld van
de heilige geest en begonnen in vreemde talen te spreken.
Voor iedereen daar
aanwezig, de apostelen, de vrouwen, de leerlingen, veranderde deze ervaring hun
leven volledig. Waarschijnlijk herinnerden
ze zich wat Jezus gezegd had op Hemelvaart: Blijft dus in de stad, totdat gij
uit den hoge met kracht zult zijn toegerust.
En op een ander moment had Jezus gezegd: ‘Het is goed voor u dat Ik heenga, want als Ik niet heenga zal de Helper
niet tot u komen.’
Deze gemeenschap van
leerlingen, verzameld in de bovenkamer, had Pinksteren nodig, of anders gezegd,
ze hadden het nodig om door elkaar geschud te worden. Kracht voer in hen en een soort vuur begon
hen van binnen te verteren. De angst
maakte plaats voor moed, de onverschilligheid voor medeleven, het egoïsme werd
verdrongen door de liefde.
Dat was de eerste
Pinksteren, waarop de Kerk haar tocht in de geschiedenis van de mensen begon.
Die innerlijke
aardbeving die het hart en het leven van de leerlingen veranderd had, kon ook
buiten de bovenzaal niet zonder gevolgen blijven. De deur die vijftig dagen lang gesloten was
geweest ‘uit angst voor de joden’ werd wijd opengezet en de leerlingen begonnen
de mensen – die in grote getallen toegestroomd waren - toe te spreken, want nu waren ze niet langer
teruggeplooid op zichzelf, niet langer geconcentreerd op hun eigen leven.
De lange en
gedetailleerde lijst van volkeren die hen hoorden spreken in hun eigen taal,
die we terugvinden in het tweede hoofdstuk van de Handelingen, toont ons
eigenlijk dat de hele wereld voor die deur stond.
Alle volkeren hoorden
de leerlingen spreken in hun eigen taal.
Dit verhaal doet ons denken aan het verhaal van de toren van Babel. Dat gaat over mensen die een unieke stad
bouwen met een toren die tot aan de hemel moest raken. De mensen wilden tot aan de hemel raken, in
het idee dat ze zelf oppermachtig waren.
En dat idee is meteen
ook hun ondergang. Want ze verstonden
mekaar niet en raakten verspreid over heel de aarde. De verstrooiing, die met de toren van Babel
begonnen is, is een oud verhaal maar het beschrijft het gewone leven, van de
mensen op aarde, die vaak verdeeld zijn en met elkaar in strijd zijn. Mensen die eerder kijken naar wat hen
verdeeld dan naar wat hen samenbrengt.
Zo vaak kijkt ieder alleen naar zijn eigen belangen, zonder te waken
over het gezamenlijk welzijn.
Pinksteren maakt een
einde aan dit Babel van mensen die onderling strijden. De Geest daalt neer in het hart van de
leerlingen, kondigt een nieuwe tijd aan, de tijd van de gemeenschap en de
broederlijkheid. Het is een tijd die van
God komt. Vanuit de hemel daalde een
regen van tongen neer, die zich op de hoofden van de aanwezigen neerzette.
Dat was de vlam van
liefde die alle ruwe kanten wegbrandde. Het
was de tong van het Evangelie, die de muren tussen de mensen neerhaalde en hun
hart zo diep raakte dat ze er ondersteboven van waren.
Het wonder van de gemeenschap, van de Kerk, begint met Pinksteren. Pinksteren is het begin van de Kerk, maar ook van het nieuwe leven. Niet langer voor jezelf, maar voor de anderen.
Bidden wij dan dat de Geest mag neerdalen in ons hart, dat wij ons hart openen voor de liefde van Jezus zodat wij in deze wereld een teken van vrede en van liefde worden.