Joh 1, 35-42
Beste vrienden,
Johannes de Doper
bevindt zich nog steeds aan de oever van de Jordaan. Vorige week lazen we hoe Jezus zich liet
dopen door Johannes. Hoe de hemel
openging en de Geest als een duif op
Jezus neerdaalde, en er een stem uit de
hemel klonk die zei: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’
Johannes heeft dit
allemaal meegemaakt en toch blijft hij nog steeds aan de oever van de
Jordaan. Hij heeft die openbaring niet
als een klein flits meegemaakt en is al op weg naar het volgende. Hij daalt in de diepte van die gebeurtenis,
hij beleeft die ‘epifanie, die openbaring, die kerst’ niet als een mooi gevoel
dat je had maar dat nadien weer verdwijnt en enkel achterblijft als een vage
herinnering.
Johannes blijft aan de
Jordaan, omdat hij wacht op de nieuwe tijden die aanbreken. Hij blijft een man van verwachting, van
uitkijk. Zelfs nadat hij de grootheid
van Jezus al heeft aanschouwt. Johannes
blijft naar de hemel kijken, ook al is hij een man die met twee voeten op de
aarde staat.
En zo moet elke
leerling van Jezus zijn: iemand die op de aarde leeft en deel uitmaakt van het
leven, maar tegelijkertijd iemand die naar de hemel kijkt, naar de toekomst,
naar het nieuwe dat al aan het kiemen is.
Een christen kijkt
niet met een pessimistische blik naar de wereld. Of met een cynische blik, dat wil zeggen een
blik die denkt alles al te kennen en met wantrouwen naar de anderen of naar
gebeurtenissen kijkt. Een christen kijkt
niet zonder hoop.
Als christenen moeten
wij juist ons hart willen veranderen, zodat we meer open staan om de tekenen
van God te herkennen. Zoals de herders
de ster opmerkten, die hen naar de kribbe heeft geleid. Zo zijn er over heel de wereld tekenen van
God, tekenen van liefde, die wij kunnen ontdekken als we ons hart ervoor
openen.
En zo komt het dat
Johannes aan die oever van de Jordaan opnieuw Jezus ziet die voorbijkomt. Johannes herkent Jezus en zegt aan de
anderen: Daar is het lam van God.’ Omdat
Johannes zijn hart blijft voorbereiden, herkent hij Jezus. Herkent hij die mens, die in zijn zachtheid
en liefde het complete beeld van God is.
Voor die twee
leerlingen die als eerste Jezus beginnen volgen, is Johannes de Doper degene
die hen tot bij Jezus leidt. Jezus is
degene die ze écht nodig hebben en die zin geeft aan hun leven. We weten niet of Jezus meteen zag dat ze hem
volgden, maar op een bepaald moment draait hij zich naar hen om en hij vraagt
hen: Wat zoeken jullie?
Het werkwoord kijken
is heel erg belangrijk in dit verhaal.
Het is Johannes die Jezus ziet. Het
is Jezus die zich naar hen omdraait en naar hen kijkt. Als de leerlingen vragen waar Jezus verblijft,
zegt hij: Kom maar mee, dan zul je het
zien.
‘Zien’ betekent
neerdalen in het hart van de andere en tegelijkertijd in je eigen hart laten
kijken. Zien is de eerste stap in
ontmoeten. Zien betekent begrijpen en
tegelijkertijd begrepen worden. Wanneer
Jezus aan die leerlingen vraag: Wat zoeken jullie? Dan antwoorden ze: Rabbi, waar logeert u?
Ze spreken Jezus aan
met Rabbi, met meester. De leerlingen begrijpen
dat ze nood hebben aan een meester, aan iemand die hen leert hoe écht te
leven. Dat is voor ons niet altijd
makkelijk te begrijpen, wij groeien op in een tijd waar er weinig meesters
zijn. Ja, op school heb je de meesters
en juffen. Maar als je groot bent, als
je afgestudeerd bent, heb je dan geen meesters meer nodig in je leven? Moet je het dan maar allemaal zelf kunnen,
zonder hulp, zonder iemand die je de weg wijst en je bij de hand neemt?
Iedereen heeft hulp
nodig in zijn leven, kleinen zowel als groten.
Ook de kleine Samuel in de eerste lezing had hulp nodig van de bejaarde
Eli om te begrijpen dat het de Heer was die hem riep. Tot drie keer toe roept de Heer: Samuel,
Samuel! En hij begrijpt het niet. Maar hij gaat wel telkens hulp vragen aan
Eli. En die begrijpt voor hem, dat het
de Heer is die hem roept. En Eli legt
Samuel ook uit hoe hij moet antwoorden op de roep van de Heer.
Iedereen heeft hulp
nodig. De leerlingen hadden Johannes de
Doper nodig om Jezus te vinden. En één
van die leerlingen, Andreas, gaat op zijn beurt zijn broer Simon halen en
brengt hem tot bij Jezus.
De leerlingen gaan met
Jezus mee naar zijn verblijfplaats en ze blijven tot het bijna donker wordt. Ze willen bij Jezus blijven, in zijn
gezelschap blijven omdat het dat is wat hen verandert. Ze treden in communie met Jezus en dat maakt
van hen nieuwe mensen. Het doet hen een
ander leven kiezen, weg van hun vissersboten.
En het doet hen andere mensen uitnodigen om mee die nieuwe weg in te
slaan.
Andreas zegt tegen zijn
broer Simon: ‘Wij hebben de messias
gevonden’ en hij neemt hem mee naar Jezus.
Andreas begint te spreken over Jezus zoals Johannes de Doper dat al deed
en hij nodigt zijn broer uit om mee te komen.
Wanneer Simon voor Jezus staat, kijkt Jezus naar hem. Jij bent Simon, de zoon van Johannes, maar voortaan zul je Kefas heten’ (dat is Petrus, ‘rots’). Jezus ziet Simon, hij weet wie hij is en hij ziet het grote al dat Simon later zal worden, wanneer hij Petrus is en de rots van de kerk zal worden.
Jezus ziet in die
eenvoudige visser van Galilea al de grote figuur die zijn kerk zal bouwen.
En deze week willen
wij in het bijzonder bidden voor de kerk van Jezus, voor alle christenen
verspreid over heel de wereld. Dat zijn
één zouden zijn. Dat zij dezelfde liefde
zouden uitdragen naar alle mensen.
Deze week van 18 tot 25 januari is de bidweek voor de eenheid onder de christenen. Over heel de wereld bidden christenen voor eenheid. Wij willen ons gebed hierbij aansluiten.
Deze week van 18 tot 25 januari is de bidweek voor de eenheid onder de christenen. Over heel de wereld bidden christenen voor eenheid. Wij willen ons gebed hierbij aansluiten.