Mt 22, 15-21
Beste vrienden,
Er was een groep
Farizeeën die Jezus in de val wilden lokken.
Daarom sturen ze een aantal leerlingen van hen, samen met een groepje
Herodianen naar Jezus. De Herodianen
waren een koningsvolk dat over Israël regeerde, met toelating van de
Romeinen.
De Farizeeën waren
degenen die de wet bestudeerden en heel strak opvolgden. Dus de mensen van de staat en de mensen van
de wet gaan naar Jezus om hem in de val te lokken.
Ze vragen aan Jezus of
de mensen belastingen moeten betalen of niet. De vraag is sluw, want als Jezus
zegt dat ze niet moeten betalen kunnen ze hem beschuldigen van verraad aan de
Romeinen en kunnen ze hem oppakken. Als
Jezus zegt dat ze wel moeten betalen, lijkt het of hij aan de kant staat van de
Romeinen. En dat waren nu juist de
onderdrukkers van het joodse volk. De
vijand dus! Er lijkt geen juist antwoord
op deze vraag mogelijk.
En hun vraag is extra sluw, omdat ze beginnen met Jezus op te hemelen. Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Wat ze zeggen is op zich natuurlijk waar: Jezus is oprecht, Jezus geeft onderricht over de weg van God, zich aan iemand iets gelegen laten liggen wil eigenlijk zeggen zich bekommeren om iemand, dus dat is ook waar. Iemand naar de ogen kijken wil zeggen wachten op de toestemming van iemand anders voor je iets doet. Dat deed Jezus ook niet. Dus wat ze zeggen over Jezus is wel waar, maar ze zeggen het met zo’n listigheid dat het eigenlijk bedoeld is om Jezus in de val te lokken, dat ze eigenlijk het tegenovergestelde bedoelen.
En hun vraag is extra sluw, omdat ze beginnen met Jezus op te hemelen. Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Wat ze zeggen is op zich natuurlijk waar: Jezus is oprecht, Jezus geeft onderricht over de weg van God, zich aan iemand iets gelegen laten liggen wil eigenlijk zeggen zich bekommeren om iemand, dus dat is ook waar. Iemand naar de ogen kijken wil zeggen wachten op de toestemming van iemand anders voor je iets doet. Dat deed Jezus ook niet. Dus wat ze zeggen over Jezus is wel waar, maar ze zeggen het met zo’n listigheid dat het eigenlijk bedoeld is om Jezus in de val te lokken, dat ze eigenlijk het tegenovergestelde bedoelen.
De evangelist schrijft
dat Jezus hun boze opzet doorhad. Jezus
trapt niet in hun geslijm. Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? Hij gaat niet mee in hun ideologisch
gefilosofeer en bekijkt de vraag vanuit een praktische kant. Hij vraagt dat ze hem het geld tonen. ‘Van
wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ Ze antwoordden hem: Van de keizer. De denarie was immers de belastingsmunt, die
de joden moesten betalen aan de Romeinen.
Op die munt stond de afbeelding van de keizer.
Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en
geef aan God wat God toebehoort. Het antwoord was uiteraard niet wat ze verwacht hadden. Jezus zegt niet dat je geen belasting moeten
betalen, hij zegt dus niet dat je buiten de samenleving moet staan als
christen. Nee, christenen staan juist
met hun twee voeten in de maatschappij.
Ze moeten dus ook belasting betalen, hun bijdrage. Maar belastingen betalen is niet hetzelfde
als je onderwerpen aan de macht van de keizer.
Het belangrijkste is
wat er in je hart leeft. Geef dat geld
maar aan de keizer, maar geef je hart aan God, lijkt Jezus te zeggen. Het belangrijkste is dat wij God op de eerste
plaats zetten. Dat wij leven voor de
liefde van God die Jezus ons toont en niet voor het geld of de macht die de
keizers van deze wereld ons voorspiegelen.
Daarom zegt de profeet
Jesaja in de eerste lezing: Ik ben de Heer, er is geen ander.
Er is inderdaad het gevaar van andere goden na te lopen. Maar wat zijn die andere goden dan? De god van het geld. Je kan alleen maar voor het geld leven en altijd maar meer willen. De god van de macht. Je kan denken dat je met veel macht geluk zal vinden. En veel mensen kijken ook op naar mensen die macht of geld hebben. Jezus vraagt ons om niet zo te zijn. Hij vraagt ons om naar de mensen zelf te kijken. Niet naar hun geld, niet naar hun macht, maar naar hun goede eigenschappen.
Iedere mens, wat zijn
talenten ook zijn, groot of klein, is geschapen naar het beeld van God. Naar het beeld van de liefde zelf. Die zit in ons. Wij moeten ons hart laten kneden door het
evangelie, zodat die liefde van God zichtbaar kan worden en velen rondom ons
kan verwarmen. Wij zijn allemaal
kinderen van God en dus broers en zussen van elkaar. Aan God teruggeven wat van God is, wil zeggen
je leven in dienst stellen van God, van de liefde. Niet baas willen zijn over de anderen, niet
neerkijken op de anderen, maar in elke andere mens het beeld van God
herkennen.
Wij zijn allemaal
kinderen van God. Laten we dan ook als kinderen van God leven,
laat ons het goede in de wereld brengen, laat heel ons leven een teken zijn van
de liefde van God zoals Jezus het ons heeft voorgedaan.
Bidden wij dan voor
alle landen in oorlog, bidden wij voor alle mensen die op de vlucht zijn. Bidden wij voor de slachtoffers van de
sneeuwstorm in Nepal. Bidden wij voor al
wie slachtoffer is van natuurgeweld of van het geweld dat mensen elkaar aandoen.